'Mijn keuze voor chemie stond op de middelbare school al als een paal boven water. Al die verschillende stofjes, A plus B geeft C plus D, dat fascineerde mij buitengewoon. Mijn zus was hoofd van een laboratorium in Amsterdam. Ik ging wel eens met haar mee. Dat vond ik schitterend.
'Ik koos voor een technische universiteit omdat het technische van de chemie mij trok. Twente was nieuw, een jonge universiteit. Dat leek mij ook wel een uitdaging. Wij waren de eerste lichting (1964, red).
'Na mijn promotie heb ik een jaar in Zuid-Afrika gewerkt. Ik had hier gestudeerd, was hier gepromoveerd, ik had het in Twente wel gezien. Tegelijkertijd was het een leuke uitdaging om een nieuwe cultuur te leren kennen. Na een jaar moest ik kiezen of ik permanent wilde blijven of wegging. Om politieke redenen ben ik weer terug naar Nederland gegaan. De Nederlandse pers gaf bepaalde zaken negatiever weer dan ze in werkelijkheid waren, maar er waren beslist dingen niet in de haak. Ik denk dat ik daar op de langere termijn toch problemen mee zou hebben gekregen.
'De UT had mijn plek open gehouden maar ik keek wel uit naar een andere baan. Eind jaren zeventig stonden ze echter niet direct op je te wachten. Dus op een gegeven moment heb ik een vliegticket gekocht en ben ik bij vijf bedrijven in Canada en Noord-Amerika langsgegaan. Toen ik terugkwam had ik vijf banen. Ik heb gekozen voor Exxon in Canada. Na vier jaar ben ik overgestapt naar Bayer Canada waar ik een eigen procesautomatiseringsgroep had.
'Ik vond het leven daar meer relaxed dan hier. Dat komt omdat het hier voller is. Als je twee muizen in een kooitje stopt zijn ze vriendelijk tegen elkaar, maar als je er twintig bij elkaar zet wordt 't toch snel vechten. In Noord-Amerika en Canada zijn de mensen wat jovialer, wat opener en wat gemakkelijker in de omgang dan in Nederland. Als mijn auto stuk was zei mijn buurman: hier gebruik de mijne. Dat moet ik 'm hier nog zien doen. De overheid schrijft in Nederland ook zo veel dingen voor, je wordt links en rechts omgeven met wat je wel en niet mag.
'Ik ben eind 1992 teruggekomen. Bayer is sterk afgeslankt. Toen ik er kwam werkten er 3.600 mensen, nu nog maar 1.400. Dat heeft niet in de eerste plaats te maken met automatisering. Men heeft onderzoek- en ontwikkelafdelingen gecentraliseerd in Duitsland en er wordt veel werk uitbesteed. Die trend zie je hier ook. Grote onderzoekafdelingen verdwijnen, bedrijven kopen kennis in. Dat is niet allemaal negatief, er komen een hoop kleine bedrijven voor in de plaats. Het betekent wel dat grote bedrijven kleiner worden. In het verleden is men nogal eens te royaal geweest waardoor gigantische onderzoekafdelingen ontstonden. Maar nu lijkt het er op alsof sommige bedrijven doorslaan naar het andere uiterste. Zeker grotere bedrijven moeten toch een stukje ontwikkeling in eigen huis doen.
'Ik werk drieëneenhalve dag bij de KEMA en anderhalve dag bij de UT. De KEMA doet niet moeilijk over die anderhalve dag. Men vindt het interessant om de banden met de UT te verstevigen. Ik ben daar senior-consultant op het gebied van automatisering en informatietechnologie. Dat betekent dat ik niet de eindverantwoordelijkheid voor projecten heb. Ik werk aan diverse grotere projecten mee. Het voordeel van deze functie is de verscheidenheid van de problemen die aan je voorbij trekt. Maar als je carrière wilt makenbinnen het bedrijf moet je daar wel voltijds zitten. Voor mij hoeft dat niet zo, ik ben meer het type dat plezier in zijn werk het belangrijkste vindt. Bovendien ben je als manager van een groep zo druk dat je niet meer aan inhoudelijke zaken toekomt. Nu ben ik meer technisch bezig. Dat sluit ook beter aan bij wat ik hier op de UT doe.
'Deze twee banen zijn een ideale combinatie. Bij Bayer volgden de losse problemen elkaar op. Soms dacht ik als wetenschapper: hier zit nog een leuk aspect aan waar we in de toekomst zeker weer tegenaan lopen. Maar daar was geen tijd voor. Het leuke vind ik dat ik bij de KEMA met industriële problemen bezig ben en in de academische wereld met een nieuw stukje onderzoek. Door de betrokkenheid bij de industrie zie je die praktische problemen wat beter. Als je vijf dagen op de universiteit werkt ben je toch wat minder betrokken bij de toepassingskant. Zeker in dit vakgebied is dat belangrijk.
'Wij houden ons hier bij CT bezig met automatisering van fabrieken. Daarvoor moet je het proces fysisch leren kennen en mathematisch kunnen beschrijven, zodanig dat het model zich precies gedraagt als de fabriek. Momenteel zijn binnen ons vakgebied vooral fuzzy control en neurale netwerken populair. Met beide technieken is het mogelijk processen te modelleren zonder je druk te maken om de exacte fysische en mathematische beschrijving.
'Als wetenschapper wil je een goed fysisch inzicht krijgen en dus zou je deze benaderingen als een verarming kunnen beschouwen. Maar binnen een bedrijf is het een kwestie van geld. Als ik met fuzzy control een modellering in een half jaar kan doen mag ik niet drie jaar uittrekken om het proces toch volledig fysisch te doorgronden. Het komt ook vaak genoeg voor in de procesindustrie dat er stukjes zijn die je niet goed kunt modelleren omdat je geen inzicht hebt. Natuurlijk blijft het interessant om daar onderzoek naar te doen, maar je moet ook praktisch zijn. Ons onderzoek richt zich op de integratie van de fundamentele aanpak en deze nieuwe technieken.
'In onderwijs geven heb ik plezier. Studenten iets nieuws bijbrengen is leuk om te doen. Ik leer ze iets over een stukje nieuwe technologie, maar niet zo van alleen uitleggen, dit is het. Ze moeten er ook mee werken. De vakken die wij geven worden dan ook niet getentamineerd. De studenten moeten hun kennis toepassen op echte problemen, meer zoals ze dat straks ook tegenkomen. Een stukje theorie beheersen is leuk, maar het gaat erom wat je ermee kunt doen. Ik denk dat ik een goede docent ben, dat ik het vak leuk geef. Vanuit mijn industriële ervaring kan ik genoeg cases aandragen. Ik krijg voldoende feedback van studenten die zeggen het een leuk vak te vinden, ook al vindt een aantal het ook een moeilijk vak.
'Studenten zijn niet veel veranderd in vergelijking met vroeger. Ze werken net zo hard, misschien wel harder. Mijn gezichtspunt is natuurlijk beperkt tot de studenten hier, maar die zijn zeer gemotiveerd. In de tweeëneenhalf jaar dat ik hier nu zit heb ik slechts één student ontmoet die niet gemotiveerd was. Qua niveau hebben we misschien wel wat ingeboet. Ik denk dat we misschien 10, 15 procent minder doen, wat minder vakken en wat minder diepgang, maar gezien de verkorting van de studieduur is dat logisch. Ik denk wel dat we op dit moment goede ingenieurs afleveren.
'Studenten die hier afstuderen mogen in het algemeen niet mopperen. De meesten vinden redelijk snel een baan. Niet noodzakelijkerwijs omdat ze er allerlei dingen naast hebben gedaan, maar dankzij hun goede studieresultaten. Als je vijf of zes jaar over je studie doet vindt men dat je lang bezig bent geweest en je kunt niet in vier jaar afstuderen en allerlei bestuursfuncties vervullen.
'Ik denk dat we in Nederland naar de situatie in Noord-Amerika gaan, waar studenten zelf verantwoordelijk zijn voor de financiering van hun studie. Dat betekent dat ze die zo snel mogelijk willen afronden. Voor activiteiten naast de studie hebben ze geen tijd. Vaak vindt een stukje vorming plaats nadat men het diploma heeft behaald. Op zichzelf is dat niet direct erg.Als je er helemaal niet aan toe zou komen zou het wel erg zijn.'