Twente scoort met WB beter dan andere tu's

| Redactie

Werktuigbouwkundig ingenieurs in Nederland en Vlaanderen verdienen hun titel. Dit concludeert de Visitatiecommissie Werktuigbouwkunde in haar woensdag gepresenteerde eindrapport. Wel zijn de vierjarige opleidingen in Nederland niet studeerbaar. Uitbreiding met een vijfde jaar lijkt de studeerbaarheid van de programma's ten goede te komen. De vierjarige opleiding aan de UT krijgt een goede beoordeling, het vijfjarige scoort op een aantal punten zelfs uitstekend.

De visitatiecommissie vindt de invoering van projectgestuurd blokonderwijs (PBO) aan de UT een goed initiatief. Zeer positief noemt zij het opnemen van het probleemoplossend vermogen als doelstelling in het programma. Ook over de curriculumherziening die Eindhoven heeft doorgevoerd is de commissie enthousiast. Het vierjarige programma stemde minder tevreden. Delft scoort voor de vier- en vijfjarige opleiding hetzelfde, varirend van 'goed' tot 'voldoet niet geheel'.

Ruime acht

Hoewel de commissie de opleiding werktuigbouwkunde aan de UT dus een (ruime) acht geeft, blijven er suggesties voor verbeteringen over. Zo is aan PBO een aantal risico's verbonden. Studenten kunnen zich aan de sociale controle in de groep onttrekken en werkcolleges en hoorcolleges kunnen in het gedrang komen. Daarom wordt aanbevolen studenten ook kleine, individuele projecten te laten uitvoeren.

Voorts meent de commissie dat in het nieuwe programma de afstemming tussen de propaedeuse- en doctoraalfase nog niet optimaal is. Hoogleraren zouden meer betrokken moeten worden bij het propaedeuseonderwijs. Ook komen in de P-fase niet alle vakgebieden aan de orde. De regeling dat een student die een project niet heeft gehaald dat pas na jaar kan inhalen deugt niet. Een snellere herkansing is gewenst.

De beoordeling van het projectwerk laat qua duidelijkheid en eenduidigheid nog te wensen over. Dit geldt overigens ook voor afstudeeropdrachten. Stages worden aan alle drie de Nederlandse universiteiten niet altijd optimaal begeleid. Afstuderen binnen een bedrijf wordt soms ontmoedigd, hoewel de commissie oordeelt dat dit voor zowel de student, de opleiding als het bedrijf van belang is.

Punt van zorg

Aan de UT wordt te weinig aandacht besteed aan schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden. Ook voldoet de balans tussen onderwijs en onderzoek niet geheel. De commissie heeft de indruk dat het onderwijs in de laatste fase van de studie meer wordt bepaald door de onderzoekprogramma's dan door onderwijsdoelstellingen. Een punt van zorg noemt de commissie nog de begeleiding van studenten in het vierjarige programma aan het einde van het tweede jaar tot het moment dat de student bij een vakgroep zijn studie voortzet.

Complimenten krijgt de UT voor de 'uitstekende' wijze waarop de computertoepassingen en de informatica in het onderwijs aan studenten over worden gedragen en worden benut voor het verzorgen van onderwijs. De commissie vindt dat er in Twente 'lovenswaardige' aandacht voor de goede didactische vaardigheden van de staf bestaat. Maar hierbij wordt in het personeelsbeleid nog onvoldoende rekening gehouden.

Opvallend is dat Eindhoven en Delft relatief veel meer wetenschappelijk personeel per student tellen. De student/stafverhouding is in Twente 35 tegen respectievelijk 22 en 24 aan de TUE en de TUD. Positief is echter het enthousiasme en de grote inzet waarmee de UT-staf zich inzet voor hetonderwijs.

Somber

Maar in haar voorwoord constateert de commissie dat op de universiteiten een sombere ondertoon merkbaar is. De instroom daalt, de financiering neemt af en de overheid dringt universiteiten voortdurend nieuwe regelingen op, vaak om louter budgettaire en politieke redenen. Afnemende budgetten en onderwijshervormingen leiden tot soms ingrijpende reorganisaties. Perspectief op verbetering is er nauwelijks.

De commissie vindt al deze ontwikkelingen gevaarlijk, omdat het complexe onderwijsproces juist stabiliteit en geleidelijke ontwikkeling behoeft. Bovendien gehoorzaamt onderwijs-produktiviteit niet aan dezelfde wetten als industriële produktiviteit. De commissie wijst erop dat juist in kleine landen als Vlaanderen en Nederland kwalitatief hoogwaardig onderwijs een van de belangrijkste concurrentiefactoren is. Daarom vindt zij dat verlichting moet worden gebracht in de moeilijke situatie waarin het universitaire onderwijs verkeert.

Zorg

Zorg is er ook over de teruglopende studentenaantallen. De drie Nederlandse opleidingen zagen hun instroom in de jaren 1990-1994 met een kwart dalen tot 738. Als deze ontwikkeling zich doorzet kan dat er volgens de commissie toe leiden dat in de behoefte aan vakmensen niet meer kan worden voorzien.

De vergelijkende exercitie met Vlaamse opleidingen heeft niet bijster veel interessante conclusies opgeleverd. Hoewel er redelijk wat verschillen bestaan, liggen de eindresultaten qua inhoud, niveau en efficiency dicht bij elkaar. Opvallend is dat Vlaanderen twee keer zoveel (10 à 15 procent) vrouwelijke studenten telt dan Nederland. Werktuigkundige medische technologie in Eindhoven (25 procent) en maritieme techniek in Delft (10 procent) vormen hierop een uitzondering.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.