Aan bijna alle universiteiten daalt het aantal sociale wetenschappers dat met geld van externe opdrachtgevers aan het werk gezet kan worden. Maar op hetzelfde ogenblik dat dit bericht in de pers verschijnt, wordt aan de Universiteit Utrecht gemeld: 'Sociologie gaat onderzoek doen voor Philips'. De landelijke cijfers komen uit het rapport met 'kengetallen' over universitair onderzoek dat de VSNU, vereniging van universiteiten, onlangs publiceerde. Het aantal onderzoekers dat werkt in de derde geldstroom (dat wil zeggen: geld dat verdiend wordt via opdrachten van buiten de universiteit) blijkt in 1994 vrijwel gelijk te zijn aan het aantal in 1993: 3909 tegen 3911 volledige arbeidsplaatsen; in 1994 was dat 27 procent van het totale aantal onderzoekers dat aan de universiteiten werkte. Niets nieuws dus, ware het niet dat één sector er in negatieve zin uitspringt: de sociale wetenschappen. Werkten daar in 1993 nog 753 full-time onderzoekers in de derde geldstroom, in 1994 was dat nog slechts 492, een daling van 35 procent.
Aan verschillende universiteiten noemt men dezelfde oorzaken. De overheid geeft minder geld uit aan sociaal onderzoek, wordt er gezegd, want de samenleving wordt niet langer maakbaar geacht. En grote bedrijven, zoals Philips, hebben de bezem gehaald door hun sociaal-wetenschappelijke sectie; die richten hun aandacht vooral op technologie. Drs. C.M.A. van Rosmalen vermoedt - nadruk op dat laatste woord - dat het anders zit. Van Rosmalen houdt zich aan de Utrechtse universiteit bezig met 'externe projecten'. Kennelijk met succes, want vorige week sloot de universiteit een contract met Philips, uitgerekend voor sociologisch onderzoek. Van Rosmalen: 'Utrecht heeft de afgelopen jaren kieskeurig kunnen zijn in het strikken van opdrachtgevers. Wij hadden het geld van kleinere opdrachten niet nodig en hebben alleen ja gezegd als er niet alleen geld te verdienen was, maar de opdracht ook interessant was.' Die terughoudendheid heeft een aantal langlopende relaties met bedrijven opgeleverd, zegt hij, vastgelegd in 'raamcontracten' die het regelen van nieuwe opdrachten van hetzelfde bedrijf versimpelen. En daar kan Utrecht nog jaren de vruchten van plukken, want kruimelwerk besteden bedrijven niet meer uit, het zwaardere onderzoek wel. Enkele jaren geleden was dat precies andersom. Overigens is Utrecht de grootste onderzoeksuniversiteit van Nederland, met 2028 volledige arbeidsplaatsen voor onderzoek. Dat dankt Utrecht mede aan een daling van de onderzoeksomvang aan de Universiteit van Amsterdam, van 1995 in 1993 naar 1728 in 1994. De kleinste universiteit (op de Open Universiteit na) is de Katholieke Universiteit Brabant, met 366 plaatsen voor onderzoekers.
De totale onderzoeksomvang aan de Nederlandse universiteiten is iets gedaald, van 14.755 naar 14.606 plaatsen. Daarvan wordt 57 procent betaald uit de eerste geldstroom (overheidsgeld), 17 uit de tweede (geld dat via onderzoeksorganisatie NWO naar de universiteiten vloeit) en 27 procent uit de derde.