Al in september lekten de landelijke cijfers uit over het tempo en succes van aio's bij het halen van de doctorsgraad. Er bleek sprake van massale vertraging en aanzienlijke uitval van aio's. Slechts 7 procent van alle promovendi bleek binnen vier jaar te promoveren. Ook na vijf jaar lag dat percentage nog maar op 35. En uiteindelijk bleef de teller, na meer dan zeven jaar, op 70 procent staan. Bij de vrouwelijke aio's is dat zelfs maar zo'n 50 procent.
Uit de detailcijfers, die binnenkort door de VSNU gepubliceerd worden, komen forse verschillen tussen de universiteiten naar voren. Zoals gezegd scoort Rotterdam het laagst. Zelfs na ruim zeven jaar is daar pas 53 procent van de aio's gepromoveerd; alle andere universiteiten staan dan op meer dan zestig procent. Toppers zijn Twente met 88 procent geslaagden en Maastricht met 83 procent. Anders gezegd: het percentage niet- geslaagde aio's ligt in Rotterdam (47%) viermaal zo hoog als in Twente (12%).
Ook het tempo waarmee aio's promoveren, verschilt sterk. Zo is in Wageningen en Nijmegen na vijf jaar pas iets meer dan eenderde van de uiteindelijk geslaagde aio's klaar. In Twente staat dat cijfer boven de zeventig procent. De verschillen tussen de instellingen (en tussen mannen en vrouwen) hangen volgens een toelichting bij de VSNU-cijfers deels samen met verschillen in `promotiecultuur' per vakgebied. In de alfa- en gammadisciplines haalt maar iets meer dan de helft van de aio's de eindstreep. In de exacte, technische en medische disciplines ligt dat percentage rond de tachtig.
Maar die verschillen per vakgebied verklaren niet alles. Bij de TU's doet Delft het een stuk slechter dan Twente (Eindhoven kon als enige instelling geen cijfers leveren). En ook het grote verschil tussen Rotterdam en Maastricht (53 tegen 83 procent) heeft weinig te maken met een verschil in `disciplinemix'.
Zoals bekend bezorgt de vertraging van aio's de universiteiten groeiende financiële problemen. Als de vierjarige aanstelling voorbij is, blijven veel aio's nog een tijd lang op uitkeringsbasis aan hun proefschrift werken. En de universiteit moet dat geld sinds enige tijd zelf betalen. Uit de VSNU-cijfers blijkt hoe groot het probleem is: maar liefst 78 procent van alle aio's was de afgelopen jaren een potentiële wachtgeldklant. Na vier jaar was pas 7 procent klaar en was 15 procent van alle aio's afgehaakt. De rest was nog onderweg; een deel vond overigens een baan en heeft dus nooit een beroep op het wachtgeld gedaan.
Intussen zijn diverse universiteiten ermee begonnen om een deel van hun promvendi geen aio-aanstelling maar een beurs te geven. Daarmee wordt het wachtgeldprobleem omzeild, zonder dat er aan de begeleiding veel hoef te verbeteren. Het is geen toeval dat dit vooral in de alfa- en gammadisciplines speelt.
Opvallend is overigens dat de universiteiten al sinds 1992 bezig blijken het aantal nieuw aangestelde aio's te verlagen. In dat jaar begonnen er nog 1507 nieuwe aio's aan een promotiebaan, twee jaar later waren het er nog maar 1247. De daling was het sterkst in Amsterdam (UvA): daar daalde het aantal nieuwe aio's van 200 naar 133.