De bedoeling kan als volgt worden beschreven. Wetenschappers van meer dan één faculteit, al of niet aan één universiteit, steken de koppen bij elkaar om min of meer gestructureerd te gaan samenwerken. Daartoe wordt een lichte organisatie opgezet. Eerst stellen de samenwerkende faculteiten een onderzoekprogramma vast voor vijf jaar, dan wordt er een bestuur benoemd. Een bestuur dat opereert als een Raad van Toezicht. Er wordt een directeur aangewezen en een penvoerende faculteit. Bij instituten wordt de directeur door het CvB benoemd. Het CvB houdt dus een stevige vinger in de pap omdat een niet kinderachtige beheersbevoegdheid op afstand wordt gezet en aan die directeur gemandateerd.
De directeur heeft de dagelijkse leiding, stelt jaarlijks het onderzoekprogramma bij na advies van de onderzoekcommissie (VCW) van de penvoerende faculteit en na instemming van de Raad van Toezicht. Onderzoekprogramma inclusief begroting! Als de termijn van vijf jaar is verstreken moet men bekijken of men wil doorgaan met het instituut. Luidt het antwoord op deze vraag bevestigend dan moet het instituut heropgericht worden.
Bij onderzoekscholen moeten de Colleges van Bestuur van de betrokken instellingen, een soortgelijke regeling treffen. Het ligt voor de hand dat de directeur afkomstig is uit de penvoerende faculteit en dat het CvB van de instelling waarin die faculteit zich bevindt de directeur benoemt. In de praktijk kun je wel eens wat anders meemaken. Bijvoorbeeld een directeur die niet aan de universiteit van de penvoerende faculteit verbonden is. Op mijn vraag of dat normaal is kreeg ik ten antwoord dat dit heel normaal is.
Zo vraag ik me ook steeds af of onze eigen nota 'Autonoom en Federatief' wel parallel loopt met de boven beschreven wetgeving. Hebben de directeuren van onze instituten wel genoeg te vertellen? Er zijn in de loop van enkele jaren wel veel instituten en scholen ontstaan, om maar niet direct te spreken van wildgroei. Voorts vallen de schermutselingen rondom penvoerderschappen op. Afijn, het Kabinet vond dat het anders moest en schreef de nota 'Kennis in Beweging'. Hierin wordt een vijftal technologische 'top'-onderzoekscholen voorgesteld en omdat Landbouw medeauteur is zal Wageningen zeker in de prijzen vallen, denk ik. Blijven er dan nog vier over.
De hoofdauteur van 'Kennis in Beweging', minister Wijers dus, heeft bij tenminste één onder EZ ressorterend onderzoekinstituut het stichtingsbestuur vervangen door een Raad van Toezicht. Daarom is het niet verbazingwekkend dat minister Ritzen iets soortgelijks overweegt voor universiteiten. Temeer omdat onderzoekinstituten en -scholen, zoals hierboven beschreven, dat ook al hebben. Deze hebben ook een eenhoofdige leiding,dus ligt dat bij faculteiten en opleidingen ook voor de hand (tenminste in de gedachtengang van de minister). Dan zou het natuurlijk ook voor de hand liggen om slechts één persoon verantwoordelijk te stellen voor de universiteit als geheel en niet een collegiaal driemanschap.
Hoe dan ook, ik zie het wetsontwerp Modernisering Universitair Bestuur (MUB) vooral als een depreciatie (waardevermindering, red.) van de Colleges van Bestuur: nu nog door de Kroon benoemden, dan ondergeschikt aan een door de minister benoemde Raad van Toezicht. In deze gedachtengang is een OR ook opgelegd, de EZ-instituten hebben die namelijk ook. Dat is uiteraard ook een depreciatie, maar als zo'n OR (UR) voldoende advies- en instemmingsrecht heeft is de schade te overzien. In ieder geval dient een begroting die voorzien is van een negatief advies door de UR, door de RvT verworpen te worden. Iets anders is het als een begroting met een positie advies door een RvT verworpen wordt. Daar moet hij natuurlijk geen gewoonte van maken, dat is duidelijk!
Waar ik me het meest zorgen om maak is dat een universiteit door zó weinig mensen -waaronder een fiks aantal buitenstaanders- bestuurd gaat worden dat het volk zich vooral als werknemer of, erger nog, als consument zal gedragen en daarmee het gevoel van verbondenheid met de universiteit zal verliezen.
![]()