'Die brieven van de universiteitsraden worden niet eens gelezen'

| Redactie

Binnenkort gaat het echt beginnen: het debat over de bestuursstructuur van de universiteiten. Deze maand wordt het advies verwacht van de Raad van State over het wetsvoorstel dat daarover gaat, en als dat niet al te ingrijpende kritiek bevat, kan binnen afzienbare tijd de Tweede Kamer zich erover buigen. De discussie zal dan opnieuw oplaaien. Maar de vraag is: valt er nog wel wat te discussiëren?

Als de voortekenen niet bedriegen, zal minister Ritzen zich dit voorjaar maar weinig hoeven in te spannen om het wetsvoorstel over de 'modernisering van de universitaire bestuurstructuur' door de Tweede Kamer te loodsen. De grote lijnen van de MUB, zoals sommigen de wet aanduiden, zijn weinig omstreden. Wat in augustus, toen het wetsvoorstel openbaar werd, de meeste aandacht trok, is dat de universiteits- en faculteitsraden aan macht zullen inboeten en dat colleges van bestuur en faculteitsdecanen méér te zeggen krijgen. In de hoek van de oppositie zijn zeker mensen te vinden die zich daar niet zonder slag of stoot bij willen neerleggen. Maar de regeringsfracties zullen zich er waarschijnlijk niet erg druk om maken.

En wat zouden ze ook? Want vanuit de universiteiten hebben de protesten weliswaar luid, maar niet erg overtuigend geklonken. De argumenten die de pleitbezorgers van de universitaire radendemocratie bezigen, zijn immers overbekend. Dat maakt ze nog niet per se minder sterk, maar ook de politiek kent ze al. En tot nu toe blijkt die er niet van onder de indruk.

Balans

Wie de balans opmaakt van wat er het afgelopen half jaar zoal te berde is gebracht, merkt bovendien al gauw dat de verdeling tussen voor- en tegenstanders van dit deel van het wetsvoorstel er aan bijna elke universiteit hetzelfde uitziet: de universiteitsraden zelf zijn tegen de beperking van hun bevoegdheden, de colleges van bestuur zijn ervoor - al houden sommige colleges zich, om hun raad niet tegen de schenen te trappen, enigszins op de vlakte. De universiteitsraden staan dus vrijwel alleen in hun verzet tegen de beperking van hun bevoegdheden, en dat komt hun zaak uiteraard niet ten goede. Veelzeggend is de gang van zaken aan de Rijksuniversiteit Leiden. Universiteitsraad en college van bestuur hebben hier hun uiterste best gedaan om eendrachtig een alternatief voor het wetsvoorstel op te stellen. Dat zou meer indruk maken, was de verwachting. 'Al die brieven van universiteitsraden, die worden volgens mij niet eens gelezen', zegt Ramon Delima, voorzitter van de Leidse universiteitsraad.

Raad en college in Leiden zijn er inderdaad in geslaagd op een aantal punten overeenstemming te bereiken. Maar uitgerekend over de kern van zaak werden ze het niet eens. De raad was van mening dat hij de bevoegdheid tot 'meebesturen' moest houden; het college vond, in het spoor van Ritzens wetsvoorstel, 'medezeggenschap' genoeg. Delima vindt de gezamenlijke onderneming desondanks niet mislukt. 'Er ligt nu een Leids bestuursmodel waar we het over eens zijn en dat op een groot aantal punten afwijkt van het wetsvoorstel. Dat we het over de vraag: 'Meebesturen of medezeggenschap?' niet eens zouden worden, wisten we eigenlijk al van tevoren.'

Toezicht

De strijd voor de radendemocratie is, kortom, in feite gestreden - en verloren. Als de universiteiten invloed willen uitoefenen op het debat dat in politiek Den Haag gevoerd gaat worden, kunnen zij zich dus beter richten op andere, wat minder in het oog springende artikelen uit het wetsvoorstel. Zo zijn er misschien zaken te doen over de vraag of faculteits- enuniversiteitsraden niet - anders dan in het wetsvoorstel - een stem moeten krijgen in de benoeming van decanen en leden van het college van bestuur. Een vergelijkbare discussie is te verwachten rond de raad van toezicht. Minister Ritzen wil dat elke universiteit zo'n raad van toezicht krijgt. De taken van die raad 'vertonen gelijkenis', schrijft Ritzen zelf, met wat in het bedrijfsleven de raad van commissarissen doet: de raad bestuurt niet zelf - dat is de taak van het

college van bestuur -, maar houdt toezicht op de grote lijnen van het beleid. Ritzen heeft zichzelf in zijn wetsvoorstel de bevoegdheid toebedeeld de vijf leden van de raad van toezicht te benoemen. Omdat de raad vervolgens de leden van het college van bestuur benoemt en het college van bestuur op zijn beurt de faculteitsdecanen, kwam al snel de kritiek dat de minister zo trapsgewijs tot op het niveau van de faculteit kan ingrijpen. Een aantal universiteiten heeft dan ook inmiddels laten weten meer invloed te willen hebben op de benoeming van de raad van toezicht. Ook een raad van commissarissen komt tenslotte niet tot stand buiten de directie en de ondernemingsraad van een bedrijf om.

Tweede Kamer

Het lijkt erop dat de Tweede Kamer nog niet uitgedacht is over de vraag wat precies de waarde van die raad van toezicht is. Dat biedt kansen Kamerleden op gedachten te brengen waar ze tot nu toe niet zelf opgekomen zijn. De discussie over deze raad kan nog fundamenteler van aard worden als een opmerking van prof. dr. R.B. Andeweg erbij betrokken wordt. Andeweg is hoogleraar politicologie en decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen in Leiden. Allereerst heeft Andeweg inhoudelijke bezwaren tegen de invoering van een raad van toezicht. 'Met zo'n raad schep je onduidelijke verantwoordingsrelaties. De praktijk leert dat de kwaliteit van het besluiten er niet op vooruit gaat als een bestuur zich aan meer dan één toezichthoudende instantie, zoals een raad van toezicht en een medezeggenschapsraad, moet verantwoorden. Een college van bestuur kan die twee tegen elkaar uitspelen.'

Tegenstrijdig

Andeweg wijst echter ook op een tegenstrijdigheid in het overheidsbeleid. Een universiteit is te vergelijken met een zogeheten 'zelfstandig bestuursorgaan', zegt hij. 'Zbo's - zoals het ambtelijk jargon luidt - zijn overheidsinstellingen die op eigen benen staan, zoals voormalige rijksdiensten. Aan het ministerie van Binnenlandse Zaken wordt al een tijdje gewerkt aan een wet die het overheidstoezicht op zulke instellingen regelt, en in de discussie hierover wordt een raad van toezicht expliciet als 'niet passend' van de hand gewezen. Andeweg: 'De instelling van een raad van toezicht voor universiteiten door het ene ministerie strookt dus niet met het beleid dat tegelijkertijd aan een ander ministerie wordt ontwikkeld.'

Minister Ritzen bestrijdt echter dat universiteiten 'zelfstandige bestuursorganen' zijn; ze kunnen het daarom met minder overheidstoezicht stellen dan zbo's, vindt hij. Maar die gedachte is weer nauwelijks te rijmen met het gegeven dat hij de leden van raad van toezicht wel zelf wil benoemen. Niemand hoeft er dan ook verbaasd over te staan als dat de uitkomst van de discussie zal zijn: de raden van toezicht komen er - ook de universiteiten zijn daar niet tegen -, maar de minister mag de leden ervan niet op eigen houtje benoemen.

Vakgroepen

Weinig discussie is er tot nu toe over het voorstel de vakgroepen af te schaffen. Volgens Ritzen hoort het onderwijs geregeld te worden op het niveau van de opleiding als geheel, en niet op dat van de verschillende vakgroependie aan het onderwijs bijdragen. Nu is het vaak zo dat een vakgroep de zeggenschap heeft over haar eigen onderdeeltje van het onderwijsprogramma; de inhoud van dat onderwijs hangt meestal vooral af van wat de vakgroep toevallig zelf te bieden heeft, en niet zo zeer van wat het onderwijsprogramma vraagt. Ook stuiten vernieuwingen van het onderwijs nogal eens op verzet van vakgroepen, die hun eigen belangen bedreigd zien. Om daaraan een eind te maken, heeft Ritzen gekozen voor een verregaande maatregel: de vakgroep worden alle bestuurlijke bevoegdheden ontnomen.

Dat lijkt echter ingrijpender dan het is - en daarom is het misschien niet zo vreemd dat discussie erover tot nu toe uitgebleven is. Bijvoorbeeld aan veel letterenfaculteiten zal er weinig veranderen. Daar vallen vakgroep en opleiding vaak samen; dat de macht van de een naar de ander verschuift, maakt dan dus niets uit. Maar ook elders is het nog maar de vraag of deze wetswijziging veel gevolgen zal hebben. Want ook zonder wettelijke grondslag zullen de vakgroepen voortbestaan.

Beperkt

Veelbetekenend is het dat de bevoegdheden van vakgroepen ook volgens de huidige wet maar beperkt zijn. Op het gebied van het onderzoek zijn ze vrij zelfstandig, maar als het om onderwijs gaat, moeten ze uitvoeren wat op het niveau van de faculteit bepaald is. Dat vakgroepen in de praktijk van alledag veel meer in de melk te brokkelen hebben, ligt niet aan de wet, maar aan allerlei universitaire en facultaire bestuursreglementen en deels ook simpelweg aan een traditie van vele decennia. Sommige vakgroepen zijn in feite vrijwel zelfstandig: ze hebben een eigen budget en doen daarmee wat hun goeddunkt. Een wettelijke grondslag daarvoor bestaat ook nu al niet.

Langzaam

'In de praktijk heerst de macht van de professie, en die is moeilijk te doorbreken", zegt prof. dr. H. Adriaansens, de voornaamste auteur van het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, waarin ook al een minder overheersende rol voor de vakgroepen werd bepleit. 'Het is een zegen dat de vakgroepen nu als bestuurlijk orgaan verdwijnen. Ik hoop dat vakgroepen zich nu weer gaan wijden aan hun eigenlijke taak, de bevordering van hun vakgebied. Maar dat zal langzaam gaan - zoals alles langzaam gaat aan de universiteiten.'

HOP, Hanne Obbink


Eind augustus '95, ludieke actie gericht tegen het wetsontwerp: leden van de SRD, vermomd als CvB-voorzitter Veltman en minister Ritzen, delen in de raad pleisters uit en illustreren daarmee hun opvatting dat beide heren de raad monddood willen maken.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.