De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) brengt elk jaar een onderzoek uit waarin het onderwijs van 29 landen met elkaar wordt vergeleken. De landen zijn beoordeeld op 43 criteria. Een daarvan is het aantal studenten dat in 1995 afstudeerde in een technische en exacte
opleiding. In dat klassement van de 29 OESO-landen eindigt Nederland overduidelijk als hekkensluiter.
In Nederland halen slechts 332 studenten per 100.000 inwoners van 25 tot 34 jaar hun diploma in de exacte en technische wetenschappen. In de buurlanden België en Duitsland zijn dat er meer dan twee keer zoveel. Engeland doet het met zo'n 1300 afgestudeerden veruit het beste. In de Verenigde Staten
studeerden bijna 950 studenten af.
Het slechte resultaat op de universiteiten en hogescholen staat in contrast met de goede prestaties van scholieren in wis- en natuurkunde. In het voortgezet onderwijs scoren vooral jongens in deze vakken erg hoog. Meisjes doen het iets minder goed, maar nog altijd beter dan de jongens in de andere landen.
De hogescholen en universiteiten kampen al een paar jaar met een tanende belangstelling voor bèta-studies en opleidingen als elektrotechniek en werktuigbouwkunde. Volgens hen werpt de studiefinanciering een hoge drempel op, die scholieren ervan weerhoudt om te kiezen voor deze als `moeilijk' bekend staande studies. Wie zijn studie niet tijdig afrondt, kan immers
worden opgezadeld met forse schulden. De drie technische universiteiten stelden de afgelopen zomer extra beurzen beschikbaar van 5000 gulden, om daarmee meer studenten te lokken.
Minister Ritzen acht de teruglopende belangstelling een ernstig probleem. Daarom trekt hij samen met minister Wijers (Economische Zaken) een bedrag van veertig miljoen gulden uit om studies op het gebied van bèta en techniek aantrekkelijker te maken. Het bedrijfsleven legt hetzelfde bedrag bij. Deze week ondertekenen zij hierover afspraken.