Brussel', constateert dr.ir. Matthijs Soede van het zelfstandige bureau EG-liaison over de wetenschappelijke kaderprogramma's.
'We betalen 5,7 procent van het budget en krijgen daar 8,0 voor terug, dat is een overschot van ruim honderd miljoen gulden. Inderdaad, er zit heel veel geld in
Brussel - dat vergeet men wel eens.'
De universiteiten halen eenderde van het bedrag binnen, met Wageningen en Delft als toppers. Ook Twente en Eindhoven doen het, gezien hun geringere omvang, uitstekend. Toch zouden de universiteiten nog effectiever te werk kunnen gaan, vooral als ze projectmatig leren denken.
'Je hebt bijvoorbeeld het EU-innovation programma', legt Soede uit. 'Dat is bedoeld voor onderzoek naar het laatste stapje tussen prototype en markt. De Nederlandse universiteiten lopen daarin achter. Dan kun je zeggen: dat is onze taak niet. Maar dat is niet waar. Als je de expertise hebt, moet je die ook benutten.'
Universiteiten onderhouden vooral contact met grote bedrijven, terwijl ook bij het midden- en kleinbedrijf een onderzoeksbehoefte bestaat. Soede: 'Die vertaalslag kan stukken beter. TNO heeft dat het best begrepen, terwijl zeker de technische universiteiten dezelfde rol zouden kunnen
spelen.'
Een ander knelpunt: de manier van aanvragen. Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium ziet de helft van zijn aanvragen gehonoreerd. Bij de universiteiten schommelt dat rond eenderde. Ook dat kan beter, vindt Soede, het is vooral een kwestie van begrijpen hoe de EU-wereld in elkaar zit.
'Waar het bij de universiteiten vaak aan schort, is een ruim blikveld', aldus Soede. 'Ze moeten zich sterk richten op de toepassingen. Zonder overigens het fundamentele onderzoek uit het oog te verliezen, want ook daarvoor bestaan subsidies. Maar men kijkt vaak vanuit het eigen vakgebied en binnen het eigen netwerk. Maar waar het om gaat is dat je je afvraagt:
hoe ligt het in de markt? Universiteiten zouden ook beter kunnen kijken naar wat er leeft in de regio.'