de student wordt sterker.'
'Over het weer, voetbal en studiefinanciering heeft iedereen een mening. En als je tweeduizend mensen erover vraagt, krijg je 1999 verschillende meningen. Dus als je met een rapport over studiefinanciering komt, weet je van tevoren: je wordt niet met lauwerkransen omhangen.'
Drs. L.M.L.H.A. (Loek) Hermans, commissaris van de koningin in Friesland, wist niets van studiefinanciering toen hem gevraagd werd of hij voorzitter wilde worden van het `college toekomst studiefinanciering'. Dat is het afgelopen jaar wel veranderd. 'We zijn een tijd bezig geweest met het verzamelen van ideeën. Maar rond de zomer begonnen we rondjes te lopen: er
kwamen geen nieuwe ideeën meer bij, we hadden alles al eens eerder gehoord.'
Met nieuwe ideeën komt ook de commissie-Hermans niet - dat was ook niet haar streven. Wat ze wel wilde doen, is met behulp van de verzamelde
ideeën een samenhangend beeld schetsen van een toekomstig stelsel. Echt ingrijpend zijn haar voorstellen eigenlijk alleen als het gaat om de
prestatiebeurs: die moet afgeschaft worden en vervangen door een flexibeler stelsel. Maar behalve ingrijpend is dat deel van haar rapport vooral ook vaag.
Gesleutel
Daarnaast wil de commissie-Hermans de studieleningen optuigen met wat toeters en bellen en sleutelt ze wat aan de ouderlijke bijdrages. Met name dat laatste trok meteen de aandacht. Ouders moeten aangesproken worden op de plicht hun studerende kinderen tot hun 21ste jaar te onderhouden, stelt de commissie.
Hermans is de eerste om toe te geven dat dit geen al te opmerkelijke gedachte is: ouders betalen ook nu al mee aan de studie van hun kinderen. Alleen betalen ze vaak niet genoeg. 'Daarom maken wij hun bijdrage meer expliciet. Wij geven ook aan welk bedrag van ouders verwacht mag worden en studenten krijgen het recht dat geld via de overheid op hun ouders te
verhalen als die niet willen betalen.'
Alleen dat verhaalrecht is echt nieuw, maar Hermans geeft toe dat dat uiterste middel slechts soelaas biedt aan de kleine groep studenten dat het laat aankomen op heftige ruzie met ouders.
Zullen ouders daardoor nu echt meer gaan meebetalen?
Hermans: 'Ik weet het niet, dat moeten we afwachten. Het punt is: ouders zijn best bereid mee te betalen. Er heerst alleen onduidelijkheid over wat er van ze verwacht wordt. Daarover moet helderheid ontstaan, dan is er al veel gewonnen.
'Ik ben er niet voor om de ouderlijke bijdrage via de fiscus te innen. Dan maak je een eind aan de relatie tussen ouders en kinderen. Ouders dragen nu al op heel veel manieren bij. Door kleren te betalen of de kamerhuur, of in natura. Als je de belasting inschakelt, doorkruis je dat. Waarom zou je dat
doen? Waarom zou je ervan uitgaan dat het misgaat? Het is maar een kleine groep die vastloopt. En daar is dat verhaalsrecht voor.'
'Dat moeten we afwachten', is ook Hermans' antwoord op de vraag of studenten er door zijn voorstellen toe gebracht worden meer te lenen. 'Wat je van studenten hoort, is dat ze aanhikken tegen de rente op studieschulden en tegen het terugbetalingsregime. Daarom stellen we voor daar iets aan te
veranderen.'
Hoge lening
Maar het bedrag dat studenten moeten lenen, blijft hoog. Ze krijgen zo'n 20.000 gulden beurs en nog eens 20.000 gulden van hun ouders. De universiteiten en hogescholen gaan ervan uit dat een student 75.000 gulden nodig voor vijf jaar studie. Dan moet hij dus zo'n 35.000 gulden lenen of bijverdienen met een baantje.
'Nou, 75.000 gulden is wel heel veel', reageert Hermans op dit sommetje. 'Ik denk dat je ervan kunt uitgaan dat studenten 15.000 tot 20.000 gulden moeten lenen.'
Dan jaagt u ze dus voor de rest van hun levensonderhoud een
baantje in...
'Werken is niet negatief. Het kan heel goed zijn, zeker als je werk zoekt dat aansluit op je studie. Dat lukt studenten nu vaak niet. Ze hebben er ook geen tijd voor, want ze moeten binnen zes jaar afstuderen. Dat verandert, studenten komen minder onder druk te staan. Er komt meer ruimte voor variatie in afwisselend werken en leren.'
De flexibilisering van het stelsel vindt Hermans zelf het belangrijkste onderdeel van zijn rapport. Zijn commissie wil dat student en instelling afspraken gaan maken over de beurs. Er kan worden afgesproken over hoeveel tijd een student zijn studie wil uitsmeren, hoeveel punten hij in een jaar wil halen en hoeveel beurs daar tegenover staat.
'Maar', bestrijdt Hermans een misverstand dat hij al ziet opduiken,
'student en instelling krijgen niet alle vrijheid. De overheid stelt een aantal arrangementen vast, waaruit gekozen kan worden. De overheid kan bijvoorbeeld bepalen hoeveel beurs een student krijgt als hij 21 punten haalt, hoeveel als hij er tien haalt, of 28, of 42. Een student kan
vervolgens met zijn universiteit afspreken welk arrangement hij kiest. Tegelijk spreekt hij af hoe het onderwijs daarop afgestemd wordt.
'De keuzevrijheid neemt toe naarmate de studie vordert. Iemand die net aankomt overziet nog niet alle consequenties. Voor hem zal de overheid misschien vier arrangementen vaststellen. Voor een tweedejaars kunnen het er acht zijn, later in de studie twaalf of zestien.'
Staan studenten sterk genoeg in hun schoenen om hun wensen
te verwezenlijken? Heeft de opleiding niet een veel sterkere
positie in zulke onderhandelingen?
'De positie van de student moet verstevigd worden, ja. De
informatie over studies moet beter, zodat een student precies weet waar hij met bepaalde wensen terecht kan.'
Maar stel, een student politicologie in Amsterdam komt er in
zijn tweede jaar achter dat hij een bepaald vak zus en zo wil
doen, en de opleiding zegt: dat kan niet. Wat dan?
'Dat wordt snel genoeg bekend: voor die wens moet je niet in Amsterdam zijn.'
Daar heeft de student in kwestie niets aan.
'Die kan aan een andere universiteit gaan studeren. Vergis je niet in de toenemende mobiliteit van studenten. Het zal niet van vandaag op morgen gebeuren, maar de trend is al te zien: de positie van de student wordt sterker. Daar ben ik geen moment bang voor.'