Het onderwijs aan de vijf academies voor lichamelijke opvoeding (ALO) rammelt aan alle kanten. De gemiddelde kwaliteit is maar net voldoende. Dat staat in een nieuw visitatierapport van de HBO-raad. Uitzonderingen zijn de
opleidingen in Zwolle en Tilburg.
In het rapport over de kwaliteit van de ALO's worden harde noten gekraakt. Een leraar lichamelijke opvoeding mag lesgeven op zowel de basisschool als de universiteit, want studenten krijgen een zogeheten <
te leggen wat een afgestudeerde nu eigenlijk moet kennen en
kunnen.
Het zorgelijkst is de opleiding van de Haagse Hogeschool. Maar ook de academies van de Hogeschool van Amsterdam en die in Groningen krijgen maar een mager zesje. De ALO van Hogeschool Windesheim (Zwolle) doet het beter, maar alleen opleiding van de Fontys-hogeschool Tilburg krijgt een dikke voldoende.
De deskundigen die de kwaliteit van de ALO's bekeken, delen onvoldoendes uit voor de samenhang in het lesprogramma en het niveau van de afstudeerscripties. Er is ook te weinig aandacht voor de taken die een leraar buiten de sportzaal verricht. Bovendien worden studenten die stage lopen niet goed begeleid en beoordeeld. Studenten zelf klagen daar ook over en dat
blijkt terecht. Overigens zijn er voor Amsterdam verzachtende
omstandigheden, vindt de commissie. De opleiding heeft te
weinig mensen in dienst om op alle punten een voldoende te
halen.
De vijf academies bereiden hun studenten er onvoldoende op voor om
later les te geven aan klassen met allochtone leerlingen en kinderen
die niet goed kunnen meekomen. De academies gaan te vaak uit
van de perfecte lessituatie, schrijft de commissie.
Verder bevat het lesprogramma op een ALO in het algemeen zoveel `hobbels', dat studenten gemiddeld pas na 4,5 jaar hun diploma halen. Sommigen doen er zelfs 5,2 jaar over. De academies hebben vanwege deze slechte studeerbaarheid al wel maatregelen genomen, maar die hebben nog te weinig effect.
Zo komt het nog veel voor dat een student na bijna twee jaar alsnog afhaakt.