Moeder Teresa wijdde haar leven aan de armsten der armen. Want daar, ver weg van de rijkdom, voelde ze zich het dichtst bij God. Deze overtuiging laat zich eenvoudig bijbels onderbouwen. God heeft nooit gevraagd om aardse schatten, wenste zich geen paleizen om in te tronen. Pas na luid protest stemde Hij ermee in dat er één enkele tempel voor Hem gebouwd werd, maar liever toch was Hij gewoon in een tent blijven wonen. Zijn Zoon werd ook niet geboren in een vijfsterren kraamkliniek, maar in een stal. Met de plaatselijke verschoppelingen, de herders, als verlate bakers.
De eerste 'moderne' gelovige die dit aspect van het Christendom weer benadrukt is Franciscus van Assisi. Deze rijke koopmanszoon doet op z'n 24ste afstand van al z'n bezit om zo vanaf de bedelstaf goede werken te verrichten. Twee jaar na z'n dood wordt hij al heilig verklaard. Maar dan gaat het fout. Z'n nabestaanden bouwen op z'n graf grootse basilieken. En in die basilieken schilderen ze fraaie fresco's. En zeven eeuwen later heeft zich voltrokken waar God bij de tempelbouw al bang voor moet zijn geweest: het volk vereert de kerkelijke architectuur, verafgoodt de kerkelijke kunst, maar heeft het geloof verloren.
En dan overlijdt Moeder Teresa en even later beeft de aarde. Basilieken storten in als betrof het Babelse hoogbouw, de kostbare fresco's worden verpulverd, en paters moeten verhuizen naar tenten. En overal staat Moeder Teresa's handtekening - ieder dorp in Umbrië heeft de aanblik van de sloppenwijken in Calcutta - maar niemand die de boodschap begrijpt, verblind als we zijn door onze treurnis over het verlies van onze schatten.
Italië beeft. Een eindeloze reeks van voorschokken, hoofdschokken en naschokken. En zelfs al mocht het Vaticaan onder dit natuurgeweld bezwijken, Italië zal blijven beven net zo lang tot Moeder Teresa heilig is verklaard.