Nederlandse wiskundigen draaien mee in de internationale top vijf, constateert een internationale visitatiecommissie van zeven toponderzoekers met een zware Duitse inslag. Met name in algebra, analyse en discrete wiskunde blinkt Nederland uit. De groepen die zich met waarschijnlijkheidsrekening bezig houden, hebben echter moeite de internationale ontwikkelingen bij te houden. De samenwerking in onderzoekscholen wordt toegejuicht.
Over informatica is de commissie minder te spreken. Doordat het vakgebied in Nederland traditioneel bij wiskunde ingedeeld wordt, is de theorie dik in orde. De praktische en technische aspecten van de informatica zijn echter zwaar ondervertegenwoordigd. En als er al iets aan gebeurt, concentreren onderzoekers zich toch vaak op de theoretische kant. Toegepast onderzoek op gebieden als 'software engineering', 'computer graphics' en netwerken krijgt kwalificaties als 'is onvoldoende aandacht voor', 'is bijna geheel afwezig' en 'vereist snelle actie'.
Tegelijkertijd moest de voorzitter van de commissie, P. Baayen, bij de presentatie van het rapport afgelopen maandag toegeven dat de samenstelling van de commissie (louter theoretici) lage cijfers voor toegepast onderzoek enigszins in de hand had gewerkt. Dat 'voortrekken van de theorie' leidde tot enig gemor uit de technische hoek.
Als het aan de commissie ligt, worden wiskunde en informatica sterker gescheiden, zodat de laatste zich beter kan ontwikkelen. Dat moet bijvoorbeeld leiden tot meer bruikbare software - daarvan is de commissie nu niet onder de indruk. Ook is er zorg over de leeftijdsopbouw van de wiskundegemeenschap (te oud), het lage bibliotheekbudget bij informatica en het geringe aantal promoties bij zowel wiskunde en informatica.
De commissie spreekt bovendien haar zorg uit over de teruglopende studentenaantallen en de daarmee samenhangende afname van het aantal onderzoekers. Dit probleem speelt bij wiskunde iets sterker dan bij informatica. Verschillende groepen zijn inmiddels zelfs zo klein geworden dat hun voortbestaan bedreigd wordt. Van de onvoldoendes die de commissie uitreikte, wordt een deel veroorzaakt door gebrek aan mankracht.
De bevindingen van de visitatie vertonen voor beide disciplines opvallende overeenkomsten. Op basis van alle rapportcijfers voor kwaliteit, productiviteit, relevantie en levensvatbaarheid, verdelen Utrecht en de beide Amsterdamse universiteiten onderling de podiumplaatsen. Leiden en Eindhoven vormen de middengroep. Groningen, Delft, Nijmegen en Twente bungelen in die volgorde achteraan. De commissie keek ook naar de kleine groepen in Wageningen en Maastricht, die alle een voldoende kregen.
Opvallend is overigens het verschil met de oordelen die een andere nationale visitatiecommissie vorig jaar velde over het onderwijs in beide gebieden. Daar ging Twente namelijk met de meeste eer strijken, terwijl de Universiteit van Amsterdam naar de staart van de ranglijst verwezen werd. Alleen Utrecht hoort bij zowel onderwijs als onderzoek tot de top.