Structuren komen, structuren gaan, maar slechte gewoonten blijven bestaan.

| Redactie

Vorige week maandag opende de rector het academisch jaar onder andere met voorstellen om 'aan onze universiteit concreet vorm en inhoud te geven aan het ideaal van de academische expert'. Een van die voorstellen was dat 'wij onze thans bestaande en mogelijk nieuwe afstudeervarianten als majors -hoofdrichtingen - aan onze studenten aanbieden, en dat de faculteiten wordt gevraagd voor hun discipline

Vorige week maandag opende de rector het academisch jaar onder andere met voorstellen om 'aan onze universiteit concreet vorm en inhoud te geven aan het ideaal van de academische expert'. Een van die voorstellen was dat 'wij onze thans bestaande en mogelijk nieuwe afstudeervarianten als majors -hoofdrichtingen - aan onze studenten aanbieden, en dat de faculteiten wordt gevraagd voor hun disciplines samenhangende minor programma's - bijvakrichtingen - te ontwikkelen'. Zo zou bijvoorbeeld een student met een technische major een sociaal-wetenschappelijke minor kunnen kiezen, en omgekeerd.

Een goed voorstel, vind ik. Maar onuitvoerbaar voor onze faculteiten, die voor het merendeel de gewoonte hebben studieprogramma's in strakke roosters te vertalen. Bovendien koesteren ze het vooroordeel dat onderwijs degelijk moet zijn. Vooral niet interessant. Vak Y moet je 'gehad hebben'. Dat kun je pas volgen als je eerst een voldoende hebt gehaald voor vak X. Daarvoor moet je nog een spoedcursus differentiaalvergelijkingen doen, want daar geven ze op het vwo tegenwoordig niks meer over.

Geen wet Modernisering Universitaire Bestuursvorm kan tegen zulke gewoonten en vooroordelen op. Ze houden alle veranderingen tegen, zeker niet alleen het invoeren van major/minor. Ondanks het feit dat iedere bestuurder dat weet, hoor je niets over voorstellen om eens wat tegen die conserverende gewoonten en vooroordelen te doen. Ook niet in de Universiteitsraad, een belangrijk instituut van opinievorming, dat zich helaas alleen maar interesseert voor organisatiestructuren en procedures.

Tennisbal

Vandaar, dat ik voorstel eerst maar eens wat hardnekkige slechte gewoonten te gaan bestrijden voordat we aan grootse plannen als major/minor beginnen. Hoe moet je slechte gewoonten bestrijden? Toen Deetman nog minister van Onderwijs was, hoorde hij bij een congres op de UT, over de afnemende belangstelling voor technische studies, wat mompelen over een cultuuromslag. Die vergt meestal wel dertig jaar. Misschien kunnen we van sommige slechte gewoonten bij de UT af zonder zo'n cultuuromslag. We vragen ons net als Van Kooten en De Bie een jaar of tien geleden af waar het eigenlijk geschreven staat, dat tennisballen wit moeten zijn. Resultaat: nu heb je ze al in rood, geel en oranje!

Bij de UT barst het van de vastgelegde afspraken, dus over alles staat altijd wel ergens iets. Maar dat neemt niet weg, dat je best kan discussiëren over de gewoonten en vooroordelen die in zulke afspraken zijn vastgelegd. En dat je van die afspraken af moet - mits de Universiteitsraad de procedure daarvoor heeft goedgekeurd - wanneer je bij nader inzien vindt dat het om slechte gewoonten en vooroordelen gaat.

Neem bijvoorbeeld het stelsel van afspraken dat vereist dat profielschetsen, leerstoelenplannen, zonodig tienpuntsbrieven, en interne en externe advertentierondes vooraf moeten gaan aan de benoeming van een universitair docent, - hoofddocent of hoogleraar. In de leger-achtige hiërarchische organisatie van de Nederlandse universitaire wereld heb je kennelijk zulke 'zorgvuldige' afspraken nodig om aan te geven wanneer er waar vacatures komen. Maar zo doe je niets, of too little too late, tegen de vergrijzing van de wetenschappelijke staf waar veel over wordt geklaagd.

Geldstroom

Ik verwijs naar een mij uit het hart gegrepen artikel 'De flexiprof' van professor Idema in NRC-Handelsblad van 12 oktober 1996 voor een verdere analyse van dat hiërarchische denken. En van de zeer geringe doorstroming in de wetenschappelijke rangen die daar het gevolg van is.

In dat artikel bepleit Idema, dat de universitaire wereld in Nederland op het Amerikaanse systeem van assistant/associate/full professor overgaat. Inclusief de daarbij behorende bevorderingprocedure. In andere opzichten nemen we ook veel, zo niet alles, van het Amerikaanse systeem over.

Naar mijn mening biedt de MUB daartoe de mogelijkheid: de vakgroepen bestaan niet meer als functionele eenheden. Faculteitsbesturen zouden universitair hoofddocenten kunnen voordragen voor een benoeming tot hoogleraar. Vooral zij die allang de facto werk doen dat niet te onderscheiden is van dat van een hoogleraar. Zulke hoofddocenten ken ik. Er zijn er niet veel, maar ze zijn er. Ze begeleiden promovenditot een goede promotie en ze zitten afstudeercommissies voor. Ze zorgen voor derde geldstroom fondsen, die genoeg opleveren, om er naast het salaris van (tw)aio's ook hun eigen salaris van te betalen. Sommigen zijn al eens invited speaker geweest op internationale congressen. Ze publiceren genoeg en goed of ze geven uitstekend en door studenten gewaardeerd onderwijs. Sommigen publiceren goed én geven goed onderwijs.

Met het afschaffen van leerstoelenplannen en dergelijke bereik je misschien wel nog meer aardigs. Bijvoorbeeld dat een buitenlandse hoogleraar of een industriële researchmanager uitnodigen hoogleraar bij de UT kan worden. En dan natuurlijk een echte en niet zo'n buitengewone op een koopje. Dit vanuit de verwachting dat die vrouw of man een welkome bijdrage aan het onderzoek of het onderwijs aan de UT zou kunnen geven. Zo'n advertentieloze procedure was tot de invoering van het huidige rangenstelsel trouwens gebruikelijk in Nederland. Ook het Amerikaanse systeem (en een enkele faculteit in Nederland!) laat zo'n gang van zaken toe. Er zit natuurlijk een ondemocratische kant aan, maar die is naar mijn mening gemakkelijk te ondervangen. Leerstoelenplannen zijn democratiserend bedoeld, maar blijken dat in de praktijk maar zelden zijn.

Inwerktraject

We zouden nog veel meer kunnen zonder die vastgelegde gewoonten. In plaats van alsmaar meer nieuwe hoogleraren voor de research aan te stellen, zouden we enkele hoogleraren voor alleen onderwijs kunnen aanstellen. Het vooroordeel is immers dat een hoogleraar onderzoek moet doen. Vijf procent van het totale bestand aan hoogleraren lijkt mij genoeg.

Nog iets. Het 'didactisch inwerktraject' dat we bij de UT verplicht stellen, zou niet alleen moeten bestaan uit cursussen volgen bij het Onderwijskundig Centrum. Het zou vooral moeten bestaan uit cursussen geven, en wel speciaal op een gebied waarop een aanstaande docent zich niet thuisvoelt. Dit zou het eerste begin zijn van het doorbreken van gewoonten die major/minor in de weg staan.

Moge dit stuk een aanzet zijn tot tennisballen in allerlei fraaie kleuren.

Hans van den Berg, faculteit Chemische Technologie.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.