'Hogescholen en universiteiten falen massaal', meldden ISO en LSVb begin juni. Een commissie van studenten (de commissie-De Groot) had de afstudeerregelingen van hogescholen en universiteiten doorgelicht in opdracht van beide studentenverenigingen. In een gezamenlijk persbericht noemden de twee organisaties de uitkomst 'onthutsend'. Geen enkele afstudeerregeling zou aan de wet voldoen.
Des te meer reden tot zorg was een commentaar van het ministerie van OCenW op het rapport. Want die noemde het werkstuk 'een gedegen en ambitieuze' analyse. Als de commissie vaststelde dat een regeling niet deugde, dan moest die uitspraak 'in de regel' serieus worden genomen.
In haar afstudeerregeling zondigde de UT op vier punten tegen de wet. Ook de regeling tempobeurs zou op vier onderdelen niet deugen. De regeling compensatie eerste jaar prestatiebeurs bevatte één misser.
Maar volgens studentendecaan Jan Melief wordt de soep niet zo heet geheten als hij is opgediend. Drie van de vier kritiekpunten op de tempobeursregeling zijn achterhaald. De commissie onderzocht namelijk de oude regeling. Twee bezwaren tegen de afstudeerregeling worden veroorzaakt door slordig leeswerk. Een derde klacht van de commissie-De Groot geldt de beperkingen die de UT stelt aan afstudeersteun ter compensatie van bepaalde bestuurlijke activiteiten. Daarvoor moet een student minstens 42 studiepunten in bezit hebben. Bovendien is afstudeersteun voor dit soort activiteiten beperkt tot maximaal twaalf maanden. Volgens de commissie is nergens een bepaling te vinden die als grondslag kan dienen voor dit soort beperkingen.
Het ministerie is het echter op dit punt niet eens met de commissie. Studievertraging oplopen door bestuurswerk is een keuze, is de redenering. Dat is wat anders dan niet te benvloeden omstandigheden zoals ziekte. Aan vergoedingen voor bestuurswerk mag daarom best paal en perk worden gesteld. Op basis hiervan kiest de UT er voor de regeling op dit punt niet aan te passen. Overigens hoeft een rechter het niet met het standpunt van het ministerie eens te zijn. Een eventuele beroepszaak zou daarin duidelijkheid kunnen verschaffen.
Student Dennis Dierikx, lid van de U-raad en van de Werkgroep Afstudeerregelingen, meent dat beide beperkende voorwaarden vooral bedoeld zijn ter bescherming van de student. 'Dat maximum van twaalf maanden moet je zien in relatie tot de diploma-termijn. En je kunt je afvragen of het slim is een redelijk zware bestuursfunctie te gaan vervullen als je je P nog niet hebt.'
Terecht blijkt uiteindelijk slechts één kritiekpunt. De UT sluit onvoldoende studeerbaarheid als reden voor afstudeersteun uit, als de studievertraging vóór 1 september 1996 heeft plaatsgevonden. Ook het ministerie is het hiermee oneens. Voorstel is deze bepaling van de regeling te schrappen.
Hoogte
Over de hoogte van de afstudeersteun en het stellen van voortgangseisen verschilt het ministerie wel van mening met de commissie-De Groot. De UT biedt studenten het laatstgenoten 'giftgedeelte': basisbeurs en aanvullende beurs. Hiervoor geldt wel een voortgangseis van 3,5 studiepunt per maand. Dat betekent nominaal studeren. Wie minder presteert ontvangt naar ratominder. Studenten hadden moeite met deze hoge eis. Maar de instellingen hebben van de wet de vrijheid gekregen deze punten naar eigen inzicht in te vullen.
Volgens de redenering van de commissie-De Groot kan de voortgangseis tijdens afstudeersteun maximaal gelijk zijn aan de 'normale' temponorm, dus vooralsnog 50 procent. Verder zou de hoogte van de afstudeersteun gelijk moeten zijn aan die van de gemengde studiefinanciering. In beide gevallen spreekt het ministerie van een 'onterechte interpretatie' van de wet. Wel zal het voor een instelling moeilijk te motiveren zijn een uitkering vast te stellen die veel lager is dan de gemengde studiefinanciering, meent het ministerie.