Trillingsvrij lab voor materiaalkunde

| Redactie

De supergeleiding-onderzoekers van de leerstoel Lage Temperaturen hebben bijna tien jaar in de kelders van het EL/TN-gebouw gehuisd, waar in hete zomers een zwembroek de enig draaglijke dracht was. Terwijl de universiteit prof.dr. Horst Rogalla bij zijn komst in 1987 had beloofd dat hij binnen twee, drie jaar een nieuw laboratorium zou krijgen. Die belofte is nu eindelijk ingelost. Maandag wordt het lab feestelijk geopend.

Het naast de MESA-cleanroom gelegen Laboratorium voor Materialenonderzoek en Dunne Film Technologie huisvest de gezamenlijke laboratoriumfaciliteiten van het Centrum voor Materialen Onderzoek (CMO) en de leerstoel Lage Temperaturen (LT) van Technische Natuurkunde. Het nieuwe lab beschikt over door een eigen technische staf bediende hypermoderne faciliteiten voor het prepareren, meten en analyseren van geavanceerde materialen.

In de ene helft van het lab staat apparatuur die de afzonderlijke CMO-groepen er vanwege de kosten en de complexe bediening niet op na kunnen houden, zoals speciale scanning- en transmissie-elektronenmicroscopen. In de andere helft staat apparatuur waarmee de leerstoel LT fundamentele en toepassingsgerichte aspecten van supergeleiding onderzoekt (onder meer twee laser-ablatiekamers en een 'focussed ion-beam' systeem). Van al deze faciliteiten kunnen tegen betaling ook externe klanten gebruikmaken.

Verschillende bouwkundige maatregelen zijn getroffen om storende invloeden van buiten te weren en de omstandigheden (temperatuur, licht, magnetische straling, trillingen) optimaal te houden. Op nanoschaal is bijvoorbeeld trillingsvrij meten belangrijk: een toevallige passant kan alle metertjes doen uitslaan. Daarom is de apparatuur opgesteld op speciale, onafhankelijk verende vloeren. En elektrische leidingen zijn vanwege de elektromagnetische straling weggewerkt in de nok van het dak. Dure cleanroom-omstandigheden zijn alleen daar gerealiseerd waar ze echt nodig zijn.

Onnaspeurlijk

Rogalla is buitengewoon blij met de nieuwe laboratoriumruimte, die 4,5 miljoen gulden heeft gekost (geld dat deels centraal, deels facultair is gefourneerd). 'De kwaliteit van ons Labor is sterk verbeterd. Dat zal ook de kwaliteit van ons onderzoek ten goede komen. Maar ons enthousiasme en onze creativiteit blijven natuurlijk als vanouds.'

Volgens architect Herbert van der Brugghen van Bureau OD205 uit Delft is het gebouw geïnspireerd op een klassieke 19e-eeuwse werkplaats die er primair is voor de apparatuur. En dat is dan ook de enige kanttekening van Rogalla bij het gebouw: 'Om onnaspeurlijke redenen mochten er naast de hal helaas geen werkkamers voor medewerkers worden gebouwd.'

De onderzoekers zijn er overigens allang aan het werk: het lab is tussen december en april ingericht. Maandag is de officiële opening, waarvoor Rogalla een bijzondere gastspreker heeft weten te strikken: supergeleidingsexpert dr. G. Bednorz (IBM Onderzoekslaboratorium, Rüschlikon Zwitserland). Bednorz ontdekte samen met A. Müller het eerste keramische materiaal dat supergeleidend is bij hoge temperaturen (30 Kelvin). Voor deze doorbraak in hoge Tc-supergeleiding kregen ze in 1987 de Nobelprijs.

Rogalla, die in november 1997 tien jaar aan de UT verbonden is, had dit lab al veel eerder gewild. 'Bij mijn aanstelling is overeengekomen dat ik binnen twee tot drie jaar in een nieuw laboratorium terecht zou kunnen. In werkelijkheid hebben we negen jaar in de kelders van het EL/TN-gebouw gezeten, 's zomers meestal in zwembroek vanwege de enorme hitte.'

Meerwaarde

Volgens Rogalla is het nieuwe laboratorium een belangrijk stimulans voor het CMO, het samenwerkingsverband van materiaalkundige groepen bij Technische Natuurkunde (penvoerder), Chemische Technologie, Elektrotechniek en Werktuigbouwkunde waarvan hij wetenschappelijk directeur is.

Het CMO is opgezet omdat modern materialenonderzoek wat betreft expertise, menskracht en faciliteiten alleen nog interfacultair haalbaar is. Het CMO begon in 1985 als interfacultaire werkgroep, werd in 1992 omgezet in een onderzoeksinstituut en vervolgens in een onderzoekschool, die in 1994 door de KNAW werd erkend. Het CMO heeft dit jaar een begroting van 12,6 miljoen gulden, waarvan de faculteiten 11,1 miljoen bijdragen.

Volgens Rogalla heeft het CMO het Twents materiaalkundig onderzoek op de 'internationale wetenschappelijke kaart' gezet. Zo maakt LT deel uit van het Europees 'network of excellence' SCENET voor supergeleiding en is Rogalla bestuurslid van het Esprit-programma MELARI; in die hoedanigheid adviseert hij over de lange-termijnvooruitzichten van micro-elektronica en nanotechnologie en over het Europese Vijfde Kaderprogramma.

'Twee, drie jaar geleden was ik nogal pessimistisch over het CMO', erkent Rogalla, 'maar nu zie ik een toenemende meerwaarde. Interfacultaire samenwerking is niet alleen een modieus slagwoord, het betekent echt iets.' Dat is niet vanzelf gegaan. 'De dwarsverbanden waren er wel, maar het schortte nog aan structuur en corpsgeest. Inmiddels hebben gemeenschappelijke projectaanvragen en werkvloercontacten, ook via het OSF-programma Nanotechnologie, die dwarsverbanden op een natuurlijke manier versterkt.'

Cultuur

De moeizame start vindt Rogalla wel verklaarbaar. 'Materialenonderzoek kan heel breed zijn zonder diepte en heel diep zonder breedte. Dat maakt samenwerking lastig. Er moet eerst een interne cultuur ontstaan waarin mensen over de grenzen van het eigen specialisme heenkijken.' Dat gold ook voor hemzelf. 'De contacten met de polymeertechnologen waren voor mij aanleiding weer eens een boek over organische chemie te lezen.' Kruisbestuiving leidt inmiddels tot tal van gezamenlijke projecten.

Directeur Rogalla signaleert ook problemen voor het CMO. Dat geldt bijvoorbeeld voor de facultaire bekostiging. 'Faculteiten rekenen verschillend af. CT verdeelt al haar geld over de groepen. Daardoor moet je als CMO met alle groepen apart onderhandelen.' Hij juicht de CvB-plannen toe om instituten meer basisfinanciering te geven. Dat kan de autonomie van het CMO vergroten. 'Je hebt die vrijheid nodig om op kansen in te kunnen spelen.'

De organisatie van de interfacultaire samenwerking in instituten en scholen is volgens Rogalla nog niet optimaal. De nieuwe bestuursstructuur leek hem aanvankelijk een aantasting van de democratie, maar nu ziet hij er kansen in als het gaat om samenwerking tussen faculteiten die nu nog teveel vasthouden aan hun autonomie, met name op onderwijsgebied.

De komende jaren wil Rogalla Twente via toponderzoek nog sterker op de kaart zetten. 'Een tweede Stanford zullen we niet worden, maar bijvoorbeeld in supergeleiding spelen we in Europa al een zeer belangrijke rol.' Om die impact te vergroten moet de UT toponderzoek wel wat meer ondersteunen, vindt hij. Hoewel Rogalla achter het UT-speerpuntenbeleid staat, vreest hij dat sommige excellente onderzoeksgroepen buiten de boot vallen.

Verder wil Rogalla de 'transparantie' tussen de UT-onderzoeksinstituten vergroten. 'We moeten in plaats van scheidsmuren op te trekken en vierkante meters te verdedigen, interne allianties aangaan om penvoerderschappen of internationale projecten binnen te slepen.' CMO heeft zulke allianties met MESA en BMTI, onder meer in de vorm van gezamenlijke projecten.

Rogalla betreurt dat de financiële middelen beperkt zijn. 'We zijn gedwongen extra bij te verdienen door de verhuur van apparatuur aan de industrie.' Desondanks kan hij niet genoeg vaste medewerkers aantrekken. 'Voor de continuïteit van het onderzoek heb je een bepaalde hoeveelheid vaste mensen nodig. Ik moet nu vaak medewerkers uit tijdelijke projecten betalen die ik liever een vaste positie zou willen en moeten geven.'

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.