'Uitvindingen kunnen mogelijk tot ruzie leiden'

| Redactie

De voorpagina van het businessplan van het topinstituut Polymeren is voorzien van een tekening van een drietrapsraket. De capsule - het eigenlijke topinstituut - wordt voortgestuwd door de onderzoekschool PTN (Polymeer Technologie Nederland) en de industrie, met de onderzoekscholen NIOK (Nederlands Instituut voor Onderzoek in de Katalyse) en OSPT (Onderzoekschool Procestechnologie Nederland) als 'boosters'.

Met de participatie van al deze partijen is zo ongeveer heel chemisch-technologisch Nederland bij het instituut betrokken. De basis zal echter in Eindhoven liggen, waar reeds een ferme concentratie van kennis over polymeren aanwezig is. Bovendien verhuist TNO-industrie in de loop van 1997 naar Eindhoven. TNO en het TTI zullen nauw gaan samenwerken, waarbij TNO tien tot vijftien mensjaren aan kunststofexpertise kan inbrengen.

Het TTI zal in Eindhoven laboratoria gaan betrekken in de nieuwbouw voor de faculteit Chemische Technologie, die zo goed als gereed is. De eerste vier jaar zal de functie van wetenschappelijk directeur vervuld worden door prof.dr. P. Lemstra, de huidig wetenschappeljk directeur van zowel de landelijke Onderzoekschool Polymeren als de Eindhoven Polymer Laboratories, het Eindhovense universitaire polymereninstituut.

Het TTI moet uitgroeien tot een omvang van honderdertig onderzoekers in het jaar 2000, met een budget van twintig miljoen gulden (vijf miljoen van de industrie, vijf miljoen van de kennisinstellingen en tien miljoen van het ministerie van Economische Zaken). Behalve de Eindhovense onderzoekers zullen groepen bij de universiteiten van Groningen, Twente en Delft deelnemen. Kerndisciplines binnen het instituut zijn - naast de polymeerchemie - katalyse, reactorkunde, fysica, reologie en verwerkingstechnologie.

Rubberonderzoek

Groningen levert met name expertise op het gebied van polymeerfysica en polymeerkatalyse, Twente is vooral sterk in de industriële synthesetechnologie en het rubberonderzoek. Delft heeft op dit moment nog geen bijzondere naam in het polymerenonderzoek, maar het is de bedoeling dat daar in ieder geval een extra hoogleraar aangesteld zal worden voor het onderzoek naar vezelversterkte kunststoffen.

Het polymerenonderzoek is er onder meer op gericht om een relatie te kunnen leggen tussen de moleculaire en microscopische structuur van polymeren en hun eigenschappen. Dit zou kunnen leiden tot het ontwerp van syntheseroutes voor volledig nieuwe kunststoffen met bijzondere eigenschappen. Maar het zal ook inzicht geven in het complexe verwerkingsgedrag van bestaande materialen. Expliciet researchdoel van het TTI is verder om op het gebied van de coating- en rubbertechnologie voor vergroting van de wetenschappelijke inspanning te zorgen. Ook nieuwe ontwikkelingen zoals geleidende polymeren maken deel uit van de onderzoeksprojecten.

Het TTI werd van de grond getild door een consortium van bedrijven die actief zijn in de productie, verwerking of toepassing van polymeren: Dow, GE Plastics, Montell, Oce van der Grinten, Philips, Shell, TNO en Wavin, onder aanvoering van DSM. Volgens prof.dr.ir. L. Struik, researchdirecteur van DSM en lid van het 'start-up team' van het TTI, was vooral de behoefte aan basiskennis, onder andere over al 'bekende' polymeren en hun verwerking, de belangrijkste drijfveer voor het initiatief.

Bakjes

Volgens Struik ligt het accent bij het huidige universitaire onderzoek op nieuwe, high-tech polymeren 'waarvan het nog maar afwachten is of er eenmarkt voor is'. Bekende bulkpolymeren zoals polyetheen en polypropeen (toegepast in verpakkingsmateriaal zoals zakken, bakjes en dergelijke), maar ook hoogwaardige engineering plastics (voor veeleisende toepassingen), kwamen volgens Struik in de onderzoeksportefeuille nauwelijks voor. De industrie deed zelf wel basisresearch, maar die was niet op elkaar afgestemd. 'Het mooie van het nieuwe instituut is dat er nu op dit terrein een flinke inspanning van de grond komt', aldus Struik.

De polymerenproducerende en -verwerkende industrie is een van de grootste Nederlandse industriesectoren. De gezamenlijke omzet bedroeg ongeveer 27 miljard gulden in 1995. De polymerensector is goed voor tien procent van de totale Nederlandse industriële productie.

Opmerkelijk is dat ook grote buitenlandse ondernemingen interesse in het TTI hebben getoond. Er is een flinke kans dat zij projecten buiten het kernprogramma zullen financieren, maar het businessplan sluit ook participatie in het consortium niet uit. Volgens Lemstra heeft EZ daar in principe geen bezwaar tegen. Wel is het voor de Nederlandse bedrijven nog een punt van discussie of buitenlandse bedrijven met een sterke Nederlandse vestiging van de partij mogen zijn of niet.

Ruzie

Volgens het ingediende businessplan was de industriële bijdrage, oplopend van drie miljoen in het eerste tot vijf miljoen in het vierde jaar, slechts voor een kwart bestemd voor echt algemeen toepasbaar basisonderzoek. De rest was voor projecten ten behoeve van individuele consortium-deelnemers of clusters daarvan. Op aandringen van EZ is nu de volledige industriële bijdrage aan de kernfinanciering 'geoormerkt' voor onderzoek dat alle partners ten goede moet gaan komen.

'Uiteraard sluit dat de mogelijkheid van additionele onderzoekscontracten met afzonderlijke partners niet uit', zegt Struik. Toch zal het ook in dat geval niet om werkelijk korte-termijn onderzoek gaan. Het businessplan heeft daarin expliciet niet voorzien, niet alleen omdat het TTI in onderzoekscapaciteit ver achterblijft bij het eigen potentieel van de industrie (zo'n drieduizend researchers), maar ook omdat het TTI nooit snel genoeg zal kunnen inspelen op urgente vragen uit de markt.

Het businessplan stelt wel dat het TTI tot nieuwe 'concepten' voor industriële ontwikkelingen moet leiden. Daar schuilt volgens Struik een probleem. 'Het is denkbaar dat er een uitvinding gedaan wordt waarover ruzie ontstaat', zegt hij. Met name katalyse is een gevoelig onderwerp. Een nieuwe katalysator kan processen aanzienlijk verbeteren of zelfs hele nieuwe kunststoffen mogelijk maken. Vindingen op dit terrein kunnen gemakkelijk tot problemen leiden vanwege de concurrentieverhoudingen tussen aan het TTI deelnemende bedrijven. 'Maar we hebben liever die problemen dan dat er helemaal niets gebeurt', aldus Struik.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.