Nederland krijgt vier nieuwe technologische top-instituten. 'Hier gebeurt echt iets nieuws', zegt een topambtenaar van Economische Zaken. Nu alle vier de initiatieven aan de eisen voldoen, gaat de subsidiekraan open. Elk nieuw instituut krijgt van de overheid komend jaar al enkele miljoenen, en dat loopt op tot ongeveer tien miljoen per instituut in het jaar 2000. De deelnemende bedrijven en onderzoeksinstellingen garanderen samen minstens hetzelfde bedrag, zodat elk instituut straks op een vast budget van twintig tot dertig miljoen kan rekenen. Door contract-inkomsten kan de omzet verder oplopen.
Van zulke bedragen kunnen de instituten geen grote, glanzende laboratoria bouwen. Op Hollands-bescheiden wijze trekken ze grotendeels in bestaande gebouwen - vaak nog verspreid over meerdere universiteitssteden. Maar wel brengt elk instituut minstens honderd onderzoekers bijeen die - zo luidde de eis van het kabinet - 'vanuit één punt geleid worden'. En de medefinanciering door bedrijven moet er borg voor staan dat de leiding de kennisbehoefte van de industrie scherp in het oog houdt.
Hoewel de oogst van de top-instituten pas over jaren te meten is, wordt nu al gesproken van een succes. Organisatorisch gezien heeft minister Wijers met dit initiatief dingen bereikt die nieuw zijn voor Nederland. Universiteiten en grote bedrijven, die nooit meer dan tijdelijke contracten aangingen, hebben consortia gevormd. Ook blijken universiteiten, gelokt door het nieuwe geld, nu in staat om hun top-instituut de zelfstandigheid te geven die veel onderzoekscholen nog zo missen.
'Het was ook een on-Hollands idee om een 'competitie' te organiseren', zegt topambtenaar Toin Maes van Economische Zaken (EZ). Maar zowel universiteiten als bedrijven deden mee. 'Niemand wilde achterblijven. Er zijn bedrijven bij elkaar gaan zitten die dat nooit eerder gedaan hadden.' Het leverde achttien plannen op, waarvan er vier subsidie krijgen. Zelfs van de initiatieven die geen geld kregen, gaat er een aantal samen verder.
Dik een jaar geleden was er nog veel weerstand tegen het plan voor de top-instituten. De universiteiten riepen dat er genoeg instituten waren en dat het beter was de besten daarvan extra geld te geven. Nieuwe instituten zouden voor 'versnippering' zorgen. De Tweede Kamer nam die kritiek in eerste instantie over.
'Achteraf was dat vooral ritueel gemopper', vindt Maes. Het kabinet zegde toe te bevorderen dat nieuwe instituten zouden aansluiten bij bestaand onderzoek. Maar verder hield men de handen vrij om de regie over de selectie te voeren. Vooral bij EZ was men als de dood dat de top-instituten een zoveelste 'subsidie-infuus' zouden worden, zonder dat er werkelijk iets veranderde. En om verandering was het begonnen.
Minister Wijers maakte zich zorgen over de trend dat grote bedrijven onderzoek naar het buitenland verplaatsen. Met fiscale maatregelen verlaagde hij de loonkosten, maar Engeland bleef een kwart goedkoper.
Maes: 'We keken wat er verder bijdraagt aan een goed onderzoeksklimaat. En tot onze verrassing stuitten we op de 'nabijheidsfactor'. Ook laboratoria van grote bedrijven zoeken de samenwerking toch het liefst dichtbij. Ze hebben graag top-onderzoek om de hoek.' En juist dat onderzoek kreeg, volgens de bedrijven, bij de universiteiten te weinig ruimte. 'Er zijn wel uitstekende onderzoekers, maar ze zitten nogal verstopt.'
Zo ontstond het idee om speciale, goed herkenbare, top-instituten te vormen. Ze zouden fundamenteel onderzoek doen aan strategische thema's van de bedrijven. 'De bedrijven mochten van ons op de bok zitten' aldus Maes. 'Maar dan moesten ze ook wel meebetalen.'
Die opzet is volgens Maes geslaagd, met de selectie van de eerste vier top-instituten. Hij is ervan overtuigd dat geen van deze vier een wassen neus zal blijken: 'Nu de bedrijven er zelf geld in steken en ze hun eigen mannetje in het bestuur hebben, zullen de instituten zeker naar hun kennisbehoeftenluisteren. Ja, er gaat echt iets veranderen.'
Ondertussen klinkt er nog wel kritiek. Zo vindt prof. Luc Soete, een van de adviseurs die bijdroeg aan de selectie van de instituten, dat het kabinet ook politieke doelen voor die selectie had moeten aandragen. Dan zou bijvoorbeeld het plan voor 'duurzame energie' hoger gescoord hebben. Maar over de essentie van de technologie-instituten oordeelt Soete gunstig. Het unieke van die instituten, zei hij vorige maand in een interview, 'is dat reeds bestaande kennisinfrastructuur wordt aangestuurd vanuit de industrie'. Juist dat 'gebeurt tot nu toe bijzonder weinig in Nederland.'