Vorige maand waren de universiteitsbesturen en NWO het nog oneens over enkele punten in de selectieprocedure voor top-onderzoek. NWO wilde de nationale gemeenschap van onderzoekers een rol geven in de selectie. De universiteitsbesturen vonden dat te omslachtig. Ze wilden zelf kandidaten indienen, en de selectie in handen leggen van internationale experts. Die
onenigheid is nu opgelost met een tweetraps-procedure waarin iedereen aan zijn trekken komt, maar die wel een vol jaar duurt.
In de eerste selectiefase regeert vooral de wetenschap. Vanuit onderzoeksscholen worden kandidaten gesteld. Die krijgen commentaar van de door wetenschappers bemande 'gebiedsbesturen' van NWO, en van internationale referenten. Dit leidt tot een eerste selectie.
De tweede fase begint met indiening van uitgewerkte plannen door de universiteitsbesturen. Van die besturen komt het geld, en daarom krijgen zij ook het laatste woord over de gewenste 'profilering' van hun instelling. Vervolgens worden de plannen opnieuw door referenten gescreend. Dan velt een commissie van internationale experts zijn oordeel. Na een laatste toetsing van financiële aspecten beslist het NWO-bestuur over de toewijzing van premies die geleidelijk oplopen tot jaarlijks drie à tien miljoen gulden per nationaal onderzoekscentrum.
Komende juni start de vooraanmelding van kandidaten. Ruim een jaar later wordt er geld toegewezen. De eredivisie kan dus begin 1999 starten, maar die start zal wel bescheiden zijn. Een top-centrum krijgt immers pas na een aanloop van enkele jaren zijn volle budget. Bovendien is afgesproken dat
voorlopig maar de helft van de honderd miljoen gulden aan premies verdeeld wordt.
Pas in het jaar 2000 start de selectie voor de resterende vijftig miljoen. Op die manier kan de eredivisie voorzichtig opgebouwd worden - en hebben de universiteiten nog een jaar of zeven de tijd om de volledige honderd miljoen gulden vrij te maken. Tegen die tijd telt de eredivisie zo'n tien tot twintig topcentra, die elk maximaal tien jaar premies uit de landelijke pot krijgen. Hoe ze daarna 'top' moeten blijven, is een discussie voor na het jaar 2005.
Overigens is de deelname van Wageningen aan de stimulering van toponderzoek nog niet geregeld. De landbouwuniversiteit zelf wil wel, maar ze valt onder een ander ministerie. Als Wageningen straks bijvoorbeeld meer geld in de landelijke pot stopt dan het in de competitie weet terug te winnen, zou er dus geld van de landbouwbegroting naar die van onderwijs vloeien. Over die territoriumkwestie moet minister Ritzen nog overleggen met zijn collega Van Aartsen.