Goed nieuws daagt er voor erkende toponderzoekers binnen de universiteiten. In totaal gaan de universiteiten voor hen 200 miljoen gulden per jaar vrijmaken. De helft van dat geld dient voor een landelijke eredivisie van absolute toppers; met de andere honderd miljoen wordt per universiteit een kweekvijver van subtoppers gevormd. De kandidaten voor beide categorieën staan al te trappelen.
De beloning van goed onderzoek met deze miljoenenpremies is het gevolg van een akkoord dat de universiteiten (VSNU) en de onderzoekorganisatie NWO afgelopen zomer, onder druk van minister Ritzen, hebben gesloten. De praktische uitwerking van dat akkoord is vrijwel afgerond. Daardoor is nu in grote lijnen duidelijk aan welke eisen kandidaat-toppers of -subtoppers moeten voldoen.
Voor de landelijke 'eredivisie' gelden uiteraard de strengste eisen. Kandidaten moeten een erkende onderzoekschool (of een deel daarvan) zijn en ze moeten zeer hoog gescoord hebben in landelijke onderzoeksbeoordelingen. In totaal zal het gaan om tien tot twintig toppers, met een behoorlijke spreiding over de vakgebieden. De selectie komt in handen van een brede internationale commissie, maar NWO zal misschien zelf al een voorselectie maken.
Kweekvijver
Opvallend is dat de universiteiten ook voor deelname aan de kweekvijver of 'eerste divisie' vooral willen kijken naar bestaande onderzoekscholen. Alleen in vakgebieden die nog nauwelijks zulke scholen kennen wordt daarop een uitzondering gemaakt - mits daar goed beoordeeld onderzoek te vinden is.
Over een paar details waren de VSNU en NWO het dezer dagen nog steeds niet eens. Een belangrijk punt is de vraag of kandidaten voor de 'eredivisie' zichzelf mogen voordragen, of dat de universiteitsbesturen hen naar voren moeten schuiven. De VSNU tilt zwaar aan het laatste. NWO doet liever zaken met onderzoeksleiders.
Duidelijk is al dat het budget van 200 miljoen gulden per jaar opgebracht moeten worden door de universiteiten zelf. Volgens een berekening van de VSNU gaat het om 8,5 procent van hun onderzoeksgeld - of ruim 5 procent van het totale budget dat de universiteiten van Ritzen krijgen. Voor de UT gaat het om 12,5 miljoen gulden, 5,9 procent van het UT-budget. De helft van het geld wordt per universiteit herverdeeld, de rest komt in de landelijke pot.
Een universiteit die geen enkele plaats in de eredivisie weet te verwerven, zal dus 2 tot 3 procent van zijn reguliere budget verliezen. Voor zwakke faculteiten kan de schade dubbel zo groot worden: wie volledig buiten alle prijzen valt, verliest gemiddeld vijf procent van zijn budget - of een op de twintig arbeidsplaatsen. Bij een bètafaculteit die zwaar op onderzoekstaken leunt, kan de schade nog hoger uitvallen.
De klappen worden wel door de tijd verzacht. De twee prijzenpotten worden in vijf jaar geleidelijk gevormd. En door de traagheid van de selectieprocedure zal het circus niet eerder starten dan in 1999. Een faculteit die klappen vreest, heeft dus nog tot het jaar 2004 de tijd om ze volledig te verwerken.