'Die nieuwe wet bepaalt dat, wanneer de partijen er zelf niet uitkomen, de rechter uiteindelijk ook de schuldeiser een regeling op kan leggen. Stel dat iemand in de bijstand een schuld van tachtigduizend gulden heeft opgebouwd, dan kan de rechter bijvoorbeeld bepalen dat die schuld na drie jaar maximale afdracht van zo'n honderd gulden per maand, weg is. Zo'n regeling moet overigens altijd samengaan met het aanpakken van de problemen die de schulden veroorzaakten.'
Het is een wet die volgens Tijdink vooral preventief moet werken. Ten eerste moet hij voorkomen dat er te gemakkelijk geld wordt uitgeleend. Daarnaast moet hij een redelijke opstelling van de schuldeisers bevorderen tijdens het zogenaamde 'minnelijk traject'. Dat is de periode waarin verschillende gemeentelijke instellingen samen met schuldenaar en schuldeisers tot een redelijke oplossing proberen te komen. En het is precies de samenwerking tussen die verschillende instellingen die Tijdink tot het object van haar studie maakte. De lage effectiviteit van de bestaande hulpverlening maakt het onderwerp extra relevant. Veel schuldenaars vinden de instellingen niet eens, veel verzoeken om hulp worden vervolgens afgewezen en van de wel geholpen mensen belandt zo'n dertig procent binnen een paar jaar opnieuw in de problemen.
Kredietbank
Wanneer iemand zijn schulden niet meer aankan staan er meestal drie belangrijke hulpverleningsinstanties klaar. De gemeentelijke kredietbank gaat over het geld, het algemeen maatschappelijk werk over de problemen en de sociale dienst over de wettelijke regelingen. Tijdink: 'Niet alle gemeenten hebben een eigen kredietbank, maar de meesten zijn wel bij een aangesloten. Die bank beschikt over voldoende geld om desgewenst alle schulden over te nemen, zodat er nog maar één schuldeiser overblijft. Dat doet die bank niet zonder meer, hij probeert ook regelingen met de schuldeisers te treffen, bijvoorbeeld over vermindering van de schuld en over afbetalingsregelingen.' De sociale dienst wijst de schuldenaar op verschillende regelingen, en het AMW gaat de eventuele problemen te lijf. Tijdink: 'Zo'n schuldsanering heeft natuurlijk weinig zin als daarnaast het eventuele drugsprobleem niet wordt aangepakt, en ook een goed gebruik van regelingen alshuursubsidie of kwijtschelding van gemeentelijke lasten voor minima kan de problematiek verlichten.'
Maar de samenwerking tussen die drie gemeentelijke instellingen kan verschillende vormen aannemen. Tijdink vroeg zich af, hoe ze die verschillende samenwerkingsvormen het beste kon analyseren, en in hoeverre verschillen in samenwerkingsvorm de effectiviteit van de hulpverlening bepalen. Haar uitgangspunt vond ze in de organisatiesociologie, die grofweg stelt dat naarmate verschillende instellingen intensiever samenwerken, het hele netwerk effectiever is. Tijdink: 'Het klinkt simpel, maar ik heb er heel wat theoretisch spitwerk voor gedaan.' Voor de schuldhulpverlening vond ze vijf samenwerkingsmodellen. In het simpelste geval verwijzen de instellingen alleen door. Het tweede model voegt daar een centraal loket voor schuldproblematiek aan toe. Daar komt in het derde model nog een overlegorgaan op beleidsniveau bij, en in het vierde ook een overleg tussen de consulenten. Het vijfde, meest ingewikkelde model gaat uit van ÚÚn centrale organisatie.
Vervolgens selecteerde Tijdink tien middelgrote gemeenten, met zoveel mogelijk spreiding over de modellen. In die gemeenten voerde ze gesprekken met de verschillende instellingen, en kwam zo tot een schatting van de effectiviteit en wenselijkheid van de vijf modellen. Daarnaast probeerde ze de effectiviteit in getallen uit te drukken.
Samenwerking
De uitkomst was deels opmerkelijk en duidelijk. Tijdink: 'Uit de gesprekken bleek, dat de voorkeur bij alle instellingen uitging naar model vier. De betrokken ambtenaren wilden zo intensief mogelijk samenwerken zonder de eigen zeggenschap te verliezen, en vonden ook dat een intensievere samenwerking de effectiviteit verhoogde. Dat eerste is opmerkelijk, omdat de indruk vaak gewekt wordt dat er binnen deze instanties veel onwil is om samen te werken. Maar zelfs instellingen die bijvoorbeeld net van model twee op model drie waren overgestapt wilden verder naar model vier.' Tegen het vijfde model, alle schuldhulpverlening samenvoegen in een nieuwe instantie, bestond wel veel weerstand. Dit omdat men de eigen deskundigheid graag in huis houdt, en omdat het gezien werd als een overbodige uitbreiding van de bureaucratie.
Veel moeilijker bleek het, om de effectiviteit in getallen uit te drukken. Tijdink: 'Dat was eigenlijk ook wel logisch, gezien het kleine aantal gemeenten en het grote aantal factoren dat deze resultaten mede beïnvloedt. We maten onder andere de aantallen huisuitzettingen, huurachterstanden bij corporaties en afsluitingen van gas, elektra en water. Uiteindelijk bleken maar een paar van die factoren zwak samen te hangen met de organisatiegraad van de gemeentelijke instellingen. In de voorspelde richting, dat wel.'
Op grond van de onderzoeksresultaten zou je verwachten, dat inmiddels de meeste gemeenten volgens het vierde model georganiseerd zijn. Dit mede omdat intensievere samenwerking nietduurder hoeft te zijn. Tijdink: 'Dat is dus niet het geval, alleen de grotere gemeenten passen dat model regelmatig toe. Misschien is iedereen bang de eerste stap te zetten, en is er toch een beetje angst voor autonomieverlies. Daarbij wordt er waarschijnlijk ook niet zo veel over nagedacht. Men heeft het vaak al druk genoeg, zo is er net een nieuwe bijstandswet ingevoerd waar de sociale diensten mee aan de slag moesten. Ik denk dat ze vaak een klein extra duwtje in de rug nodig hebben.' Een duwtje, dat Tijdink's proefschrift en de nieuwe wet 'schuldsanering' samen kunnen geven?