hema-avonden over Sport & Wetenschap
Vorig jaar herfst beleefde De Koning de meest intensieve maand uit zijn leven. In Inzell werden in 28 dagen alle Nederlandse topschaatsers met sensoren beplakt, met recorders beladen en met camera's gevolgd. Het werkschema van de twaalf wetenschappers was moordend: van negen uur in de ochtend tot half drie in de nacht werd gegeten, gemeten en geanalyseerd. Om op de Olympische Spelen optimaal te presteren waren data van kniehoeken, spierbelastingen en afzetsnelheden van cruciaal belang om de techniek te verbeteren en om per rijder een geschikt draaipunt van het klapscharnier te vinden.
De Koning: 'We hebben de informatie altijd vertrouwelijk behandeld. Alle Nederlandse ploegen zijn doorgemeten, maar de rijders en rijdsters - die behalve ploegmaten ook concurrenten waren - wisten niet van elkaars uitkomsten. Buitenlandse ploegen hebben we exact geïnformeerd over wat we deden, maar voor hen waren de resultaten niet toegankelijk. Volgens afspraak met de Nederlandse ploegen is de wetenschappelijke publicatie pas na afloop van de Spelen vrijgegeven.'
Iedereen wilde voor de Spelen een klapschaats. 'Ik heb volwassen mannen van buitenlandse ploegen zien huilen als er geen exemplaar in hun maat beschikbaar was', zegt De Koning. Ondanks de populariteit hebben de wetenschappers er niet dik aan verdiend. Al in 1894 patenteerde de Duitser Karl Hannes een kunstschaats met scharnier.
Hard schaatsen is een kwestie van: 'zover mogelijk opzij springen'. Dit gaat met een scharnier veel beter dan zonder. De beweging is vergelijkbaar met een sprong in de lucht. Met het horizontaal houden van de voet - de bewegingsbeperking van een conventionele schaats - gaat dit veel moeizamer dan dat de enkel mag meebewegen. De klapschaatsenrijder benut de biarticulaire kuitspier die knie- èn enkelgewricht gelijktijdig bedient; en wel precies op het moment dat de effectieve bijdrage van de bovenbeenspier over zijn hoogtepunt heen is. De Koning vermoedt als bijkomend voordeel dat de bovenbeenspier geleidelijker samentrekt en daardoor efficiënter functioneert.
De data van Inzell leverden enkele onverwachte resultaten op. De Koning: 'De klapschaats gaat ongeveer drie procent harder. Deze extra snelheid krijgt de schaatser niet gratis. Die moethiervoor tien procent meer vermogen inzetten. Met inverse mechanica hebben we de gewrichtbelastingen kunnen uitrekenen. Tot onze verrassing bleek niet zozeer dat de enkel meer energie overbracht maar vooral de knie. De bijdrage van het heupgewricht werd kleiner. Het schaatsen op de klapschaats ziet er niet anders uit maar de overbrenging verschilt totaal. Die blijkt anders dan ook wij op voorhand dachten.'