Toen de UT in 1964 haar deuren opende, was slechts 1,6 procent van de eerstejaars studenten die zich voor een puur technische opleiding had ingeschreven vrouw. In de jaren erna steeg dat percentage enigszins, maar in 1968 werd een dieptepunt bereikt toen nog maar 0,8 procent van de toenmalige eerstejaars vrouw was. Hoogtepunt was 1971, 4,4 procent vrouwelijke eerstejaars. In 1977 werd een tweede dieptepunt bereikt, slechts 1,4 procent van de nieuwkomers was vrouw. Na de jaren zeventig is het aantal alleen maar gestegen. Absoluut hoogtepunt was 1998: 13,2 procent vrouwelijke eerstejaars. Dit jaar bestaat 12 procent van de eerstejaars studenten aan technische opleidingen uit vrouwen.
Betrekken we alle studierichtingen bij het plaatje, dan is de uitkomst aanmerkelijk gunstiger. Opleidingen als TCW, BSK, TO en WTS trekken meer vrouwen. Dit jaar valt een kwart vrouwelijke eerstejaars te tellen. In 1986 was dat nog maar 14,2 procent.
Bij het vrouwelijk personeel is een splitsing in wetenschappelijk en ondersteunend en beheers personeel gemaakt. In 1987 waren er nog geen vrouwelijke hoogleraren, in 1995 waren het er 2 en in 1998 3. Ook van Universitaire Hoofddocentes had in 1987 nog niemand gehoord, in 1995 waren het er 2, maar in 98 nog maar 1. Het aantal vrouwelijke universitair docenten is opgeklommen van 7 procent in 1987 naar 13 procent in 1998. Een kwart van de AIO's in 1998 is vrouw, in 1987 was dat slechts 10 procent.
Bij het onderstenend en beheerspersoneel staan de zaken er anders voor. Bij functieschaal 1-6 is tegenwoordig 69 procent vrouw, in 1987 was dat 52 procent. Bij functieschaal 7-9 is een kwart vrouw, tegen 13 procent in 1987. Bij schaal 10 en hoger is 18 procent vrouw. In 1987 was dat 9 procent.
(Bron: dienst Personeel & Organisatie)