De manier waarop Nederlandse leerkrachten in het basisonderwijs tegen hun vak aankijken, wijkt sterk af van beroepsbeelden uit beleidsnotities. Leerkrachten vinden dat de individuele leerling centraal moet staan in het onderwijs. Ze willen deze vooral een veilige en vertrouwde omgeving bieden. De beleidsnota's daarentegen gaan uit van docenten die zich richten op het bereiken van zo hoog mogelijke onderwijsresultaten.
Tot deze conclusie komt Karin Hoogeveen in haar proefschrift 'Het kunnen allemaal je eigen kinderen zijn' waarop ze vorige week aan de Universiteit van Leiden op promoveerde.
De onderwijsgevenden in het basisonderwijs vinden dat zij het in de ogen van het beleid voortdurend 'verkeerd' doen. Door zorg voor de leerlingen buiten de definitie van professionaliteit te plaatsen, zoals beleidsambtenaren nu doen, wordt deze situatie in stand gehouden. 'Het beleid zou meer moeten aansluiten bij de manier waarop leerkrachten zelf tegen hun vak aankijken, en liefde en zorg moeten een duidelijke plaats krijgen in de beroepsopleiding en de beroepspraktijk', vindt Hoogeveen. Dan zouden ook vrouwen met kinderen die ooit als leerkracht gewerkt hebben, maar dat nu niet meer doen, zich meer aangesproken voelen om terug te keren voor de klas. Vrouwelijke leerkrachten - en met name vrouwen met kinderen - zijn namelijk nog meer dan hun (mannelijke) collega's gericht op het geven van zorg.