'Het was de periode dat op universiteiten een poging gedaan werd de revolutie te laten uitbreken. In m'n eerste jaar vonden regelmatig acties plaats in de vorm van universitaire bezettingen. Ze begonnen in Tilburg, bij de geboorte van de Karl Marx universiteit. Vervolgens was iedereen aanwezig bij de Maagdenhuisbezetting in Amsterdam. Van Nijmegen herinner ik me de bezetting van de aula nog goed. Tijdens de eerste bezettingsnacht spraken ouderejaars studenten op een demagogische manier een bomvolle zaal toe. Een ontnuchterende en tegelijkertijd teleurstellende ervaring. Andere meningen duldden ze niet. Alternatieve geluiden dan die van de revolutionairen werden hardhandig afgestraft.
De oorsprong van de studentenrevolutie was enerzijds de algehele onvrede met de hiërarchische structuur van de universiteit. De senaat met hoogleraren maakte de dienst uit binnen de universiteit. Medewerkers en studenten wilden medebestuur in de vorm van besluitvormingsorganen. Anderzijds kwam dit voort uit onvrede met onderzoek en onderwijs. Het was wetenschap om de wetenschap, aldus de revolutionairen, en het moest wetenschap voor het volk worden. Ik vond het wat overdreven hoe eisen gesteld werden. Bovendien kwam ik studeren om wat op te steken en te werken aan een eigen academische vorming.
De studies wiskunde en psychologie genoten mijn interesse. Mathematische psychologie werd het compromis, weliswaar als bijvak. M'n hoofdvak was functieleer. Psychologie zou me inzicht geven in de werking van het brein. Nee, niet per se in het helpen van mensen, terwijl dat wel heel nobel zou zijn. Ik achtte me daar niet toe in staat.
Het onderwijs bestond uit een gering aantal hoorcolleges per week, zo'n vier tot vijf, en soms een werkcollege. Tijdens de bezetting eisten de studenten andere onderwijsvormen. Bij psychologie kwamen toen discussiegroepjes. Bij aanvang van een hoorcollege moesten de studenten gaan staan wanneer de hoogleraar binnen kwam. En weer plaatsnemen als daarvoor toestemming gegeven werd. Dictaten werden niet uitgereikt, die maakte je zelf. Tentamens aan het eind van het jaar gingen over je eigen aantekeningen plus enkele boeken.
Buiten de deur afstuderen was niet de gewoonte. Daarvoor bestond het lab waarin ik heel veel experimenteerde, met behulp van de eerste minicomputer aldaar (foto). De laatste twee jaar van mijn studie had ik een eigen werkkamer op de universiteit. Een jaar Amerika bracht een hoogleraar op dit vooruitstrevende idee. Hij gaf er de naam 'psychologisch laboratorium' aan. Het ministerie heeft hem er nog flink wat geld voor gegeven. Een van onderzoeksonderwerpen was het harmoniëren van kleuren. Hierbij kwamen zaken kijken als verschillen in tint, kleur en verzadiging. En de esthetica, waarom vindt men iets mooi. Uiteindelijk ontwikkelde ik een formule op grond waarvan de kleurharmonie bepaald kon worden.
Verder was het weinig opwindend op de universiteit. Het besturen van verenigingen hield me niet zo bezig. Wel zat ik in de faculteitsraad. Men vond mij daar erg genuanceerd, toen al. Ik hield er vaak een afwijkende mening erop na. Terwijl studenten bij een stemming werden geacht als eensgezind blok op te treden. Als gevolg daarvan ontstonden flinke discussies. Men trachtte mij te bewegen het studentenstandpunt in te nemen. Soms deed ik dat.
Het waren de nadagen van de oude studentenverenigingen in Nijmegen. Aansluiten daarbij was ongebruikelijk, oubollig en niet van deze tijd. Het corps was helemaal elitair en bestond geloof ik al niet meer. Ik heb me willen aansluiten bij 'Roland', een traditionele, ouderwetse vereniging. Kaalscheren bij de ontgroening was het jaar vóór mij afgeschaft. Echter, de eerste keer dat ik op de sociëteit kwam, had ik een rode trui aan. Toen een van de leden dat zag, werd ik er meteen uitgegooid. Revolutionaire socialistische kleuren konden echt niet. Dat was voor mij reden me ervan af te wenden.
Het aardige was dat ik in een dispuutshuis woonde van Roland. Daar heb ik me altijd enorm thuis gevoeld. Aan studentengedrag bezondigde ik me ook. Dispuutsfeestjes gingen gepaard met veel drank, zonder dat er dames bij waren. Op een studentikoze manier werd het nodige verbouwd. Servies en huisraad gingen eraan, eten werd door het huis gegooid. De boter zat nog lang op de muur.
Het dispuutshuis was toen ik aankwam heel traditioneel. Huisgenoten deden het rustig aan met hun studie. Een veertiendejaars bezat de grootste kamer. Hij was aandelen van z'n ouders aan het opsouperen. Er woonde ook een rechtenstudent die rustig een half jaar niets kon doen. Rond een uur 's middags kwam hij uit bed, ging lezen in de nieuwste Nederlandse literatuur en vertrok om vijf uur naar het café. 's Nachts om vier uur kwam hij weer thuis. Z'n ritme liep zo en ook dat van een aantal collega-studenten. Heel anders dan dat van mij, aangezien ik meer tijd aan mijn studie besteedde.
Over het geheel bezien kan m'n studententijd worden gekenmerkt door veel maatschappelijke veranderingen. De manier waarop men tegen het leven aankeek, de sexuele moraal, drugsexperimenten. Het kwam steeds vaker voor dat marihuana en hasjiesj gebruikt werden. Dat was erg strafbaar, je kon ervoor opgepakt worden. Maar als bleek dat je er niet in handelde, werd je niet opgesloten. Onder studenten was een joint heel gewoon. Zelf heb ik wel wat geprobeerd. Ik was geen inhaleerder, geen roker. Om een idee te krijgen wat het was, moest ik wel wat uitproberen. Het was een vrolijke tijd.
Het studeren was ook leuk. Toen ik aankwam was het traditioneel, toen ik wegging waren de sfeer op de universiteit en leefwijze van studenten sterk veranderd. Dat ervaarde ik niet als negatief, maar als bevrijding van een maatschappelijk juk. Ik maakte deel uit van de zogenaamde protestgeneratie. Tegenwoordig merk ik nauwelijks iets van studentenrevoluties.'