Kiezen voor klein, knus en kwaliteit

| Redactie

Volgende week bestaat de faculteit Natuurkunde dertig jaar. Dat heuglijke feit wordt gevierd met een symposioum over sportfysica en een sportdag. In de vorige week verschenen KeuzeGids staat: 'Wie natuurkunde wil studeren, moet nieuwsgierig zijn naar materie.' Maar wat betekent dat? En, hoe kenmerkte de Twentse opleiding zich door de jaren heen? Een zoektocht naar de waarheid.

'Een natuurkundige is iemand die de onrembare behoefte heeft om te snappen wat de basisprincipes zijn achter de dingen die om hem heen gebeuren', aldus M. Wittkampf, voorzitter van de studievereniging Arago. 'Stel 't je als volgt voor: we hebben als Arago een bierbrouwcommissie, de BRAK. Laatst waren we bezig een nieuw mengsel te verhitten, maar het wilde maar niet lukken. We zijn toen gaan kijken welke processen zich afspelen. Wat gebeurt er nu eigenlijk en wat is de theorie daarachter? Die brede interesse en nieuwsgierigheid is kenmerkend voor natuurkundigen.'

Nieuwsgierigheid en brede interesse, het zijn kernwoorden die ook prof. dr. J. Greve, de decaan van de faculteit in de mond neemt. Hij stelt dat technisch natuurkundigen twee dingen goed moeten kunnen: 'Ze moeten abstract kunnen denken, maar ze moeten daarnaast weten hoe ze zaken moeten realiseren. Dat onderscheidt de technisch natuurkundige van een gewone natuurkundige.'

Maar als ze zo'n brede interesse hebben, waarom kiezen ze dan voor natuurkunde?

Met enige aarzeling nuanceert Wittkampf: 'Ze zijn vooral geïnteresseerd in de achterliggende principes van de fysische wereld. Dat is nog steeds een immens gebied en juist de natuurkunde bekijkt de fundamenten van deze wereld.'

Emeritus hoogleraar prof. dr. D. Feil, al van af de oprichting betrokken bij de faculteit, kan daarin een eind meegaan. Hij vertelt dat elke wetenschap zijn eigen uitgangspunten heeft. De natuurkunde ziet Feil echter als een 'oerwetenschap'. Je kunt, legt hij uit, een reeks opstellen in de trant van: natuurkunde-chemie-biologie-geesteswetenschappen. 'Alles wat er in de chemie gebeurt kunnen we met natuurkunde onderbouwen,' aldus Feil. 'En bijna alle biologische processen kunnen we met de chemie onderbouwen. De connectie tussen de biologie en de geesteswetenschappen is iets onzekerder. Maar we weten bijvoorbeeld wel dat vele biologische stoffen en processen een bepaalde invloed hebben op de geestelijke gesteldheid van mensen. Deze koppeling tussen 'brain' en 'mind' is op dit moment een hot topic.'

Dus natuurkunde is de meest brede opleiding?

Feil: 'Zeer zeker niet! Je kunt omhoog in de reeks, maar niet terug. Dat betekent dus dat een goede natuurkundige nog helemaal niet thuis is in de chemie. Hij heeft immers geen kennis van de scheikunde. Wel zal de natuurkundige zich gemakkelijk die wetenschap kunnen eigenmaken. Hij weet hoe hij problemen moet aanpakken, want in de basis lijken de te gebruiken methoden immers heel veel op die van de natuurkundige. Daarbij komt dat vooral de natuurkundige heeft geleerd om de problemen te modelleren. Dat is het terugbrengen van complexe problemen naar handzame begrippen.' In die zin blijkt Feil de natuurkunde dus vooral als een universele opleiding te zien.

Dr. ir. F. Schutte, lid van het college van bestuur van de UT en zelf natuurkundig ingenieur, kan zich hierbij aansluiten: 'Het aardige van een natuurkunde-opleiding is dat je er modelmatig leert denken en analyseren. Bovendien houdt een wetenschappelijke op-leiding in de meeste gevallen het aankweken van een probleemoplossend vermogen in. Die combinatie maakt je in principe geschikt om ook andere zaken aan te pakken dan puur de natuurkunde.'

Ook A. de Jongh, in '95 afgestudeerd bij TN en nu werkzaam als radaringenieur bij Holland Signaal, ziet de natuurkundeopleiding als een basis, waarmee diverse problemen zijn aan te pakken. 'Je leert aan de UT een bepaalde manier van denken. Je leert hoe je je snel in een onderwerp kan verdiepen, zodat je veel onderwerpen kan aanpakken. De wiskunde is steeds hetzelfde, de toepassing anders."

Nerds?

Opleidingsdirecteur dr. ir. Cock Blom kijkt vanuit een ander perspectief en stelt vast de natuurkundige vooral breed is. 'Die breedheid is al te zien op de middelbare school. Het beeld bestaat dat onze studenten alleen maar geïnteresseerd zouden zijn in natuurkunde. Maar men vergeet dan dat de meeste studenten naast goede cijfers voor natuur- en wiskunde ook hoog scoorden in meeste andere vakken. Daarnaast zie je dat natuurkundestudenten daar al vele activiteiten ontplooiden.'

Maar een scholier met een brede interesse maakt nog geen brede academicus. Hoe kan de natuurkundeopleiding daarvoor zorgen?

'Als opleiding moeten we gewoon breed blijven,' antwoordt Blom zonder aarzeling. 'Dat deden en dat doen we. We besteden meer aandacht aan algemene ontwikkeling dan vele andere faculteiten. Major-Minor is bijvoorbeeld een nadere invulling van de oriëntaties die we al heel lang kennen.'

Oud-student de Jongh trekt het nut van deze algemene ontwikkeling in twijfel: 'Veel zaken die je hoort te leren via het W&M-onderwijs, leer je pas als je een baan hebt. Werkervaring opdoen is veel nuttiger dan het volgen van wat W&M-vakjes. Daarom is bijvoorbeeld het doen van een MDOO (multidisciplinaire ontwerpopdracht, red.) een goede zaak.'

De Jongh zegt het jammer te vinden dat de opleiding niet een duidelijke link heeft naar het bedrijfsleven: 'De studie is voornamelijk op het opleiden van aio's gericht. Samenwerken met het bedrijfsleven is niet meer dan logisch als je kijkt naar het aantal natuurkundigen dat daar uiteindelijk terecht komt.'

Ook Feil dingt aan Blom's visie op breedheid wat af. Hij acht het alom geprezen Major-Minor systeem een wat flauw aftreksel van het oude doctoraal. Feil refereert aan de wijze waarop de opleiding dertig jaar geleden nog in elkaar zat: 'Dat sprak mij meer aan. Vroeger had je eerst een algemene propedeuse, vervolgens 2,5 jaar natuurkunde. Daarna kon de bachelor zich twee jaar verdiepen in een andere discipline. Het ging overigens vooral om de combinatie techniek-management. Het is belangrijk dat je leert denken, en de grondslagen van de natuurkunde leert kennen. Daarna zal de natuurkundige zich nog kunnen verdiepen in het vakgebied waar hij verder in wil, om bijvoorbeeld een banking-graad halen. Een minor economie is daarvoor veel te weinig.'

'Maar,' voegt Feil er meteen aan toe: 'Het systeem zou tegenwoordig helaas niet meer werken. Vroeger gingen afgestudeerden nog een flinke poos in de leer bij hun werkgever. Daar leerden ze de natuurkunde op hun deelgebied verbeteren. Dat is nu veel minder. Dat leerproces moet daarom tijdens de studie al plaatsvinden.'

Directeur bedrijfsvoering dr. C. Pouw wil de nodige duidelijkheid scheppen: 'We zouden naar een opleiding toe moeten die behoorlijk specialistisch is, vanuit een brede basis waar studenten al vroeg in aanraking met hun uiteindelijke natuurkunde komen.' Als het aan Pouw ligt is de wens van De Jongh al grotendeels in vervulling gegaan: 'Tegenwoordig houden we duidelijk rekening met de wensen van het bedrijfsleven. Kijk maar eens naar alle aandacht voor communicatieve vaardigheden. Maar ik vind niet dat de faculteit zich zonder meer moet laten leiden door het bedrijfsleven. We bieden nu eenmaal een academische natuurkundeopleiding aan.'

Wat is er de afgelopen dertig jaar veranderd?

Blom constateert dat studenten wat minder betrokken zijn bij de faculteit. 'Natuurkunde is meer verdreven naar puur een studie. Daarbuiten zijn studenten vooral met persoonlijke dingen bezig.' Wittkampf: 'In 1970 werd de studievereniging nog opgericht door zowel studenten als docenten. Beide waren de eerste jaren nauw betrokken bij de vereniging. Daarna is Arago steeds meer een studentenvereniging geworden. Onderzoekers zijn nu wat individualistischer ingesteld en meer met hun eigen onderzoek bezig. Hetzelfde geldt overigens voor studenten. Ze willen vooral snel klaar zijn met hun studie en niet al te veel tijd 'verspillen' aan andere (facultaire) zaken. Maar het paradoxale is dat studenten niet echt harder zijn gaan studeren. Het lijkt erop dat studenten vooral meer TV zijn gaan kijken en zich met individuele contacten bezig houden.'

Decaan Greve stelt dat de aandacht voor studenten in de loop der jaren wél verbeterd is: 'Toen ik aan de VU natuurkunde studeerde, kregen we aan het begin van het jaar in twintig minuten uitgelegd wat er van ons verwacht werd. In Twente is er nu een veel betere begeleiding van studenten. Ze worden ook veel beter voorgelicht.'

Waarom zou een vwo-scholier TN in Twente moeten gaan studeren?

De concurrentie tussen de verschillende natuurkundeopleidingen is groot. Naast vier ingenieursopleidingen (de drie tu's en Groningen) opereren er in Nederland nog zes algemene natuurkundeopleidingen. De Universiteit Twenteonderscheidt zich van andere universiteiten door haar campus en gaat prat op haar kleinschaligheid. Is dat een voldoende argument om voor Twente te kiezen.

'Ja.' Blom grijnst van genoegen: 'De Twentse opleiding Technische Natuurkunde is de beste van Nederland. Het is een brede opleiding waar je na je afstuderen alle kanten mee op kunt. Daarnaast is er veel aandacht voor de begeleiding van studenten en houden we de kwaliteit van het onderwijs goed in de gaten.'

PR-man ing. P. Fornerod formuleert stelt het iets voorzichtiger: 'Je gaat TN in Twente studeren omdat het idee je toevallig bevalt.' Fornerod benadrukt dat een studiekeuze voornamelijk gebaseerd is op een voorkeur voor een regio en voor een bepaald soort onderwijs. Daarnaast kiezen veel studenten bewust voor de campus. De Jongh is het daarmee eens. Zij koos voor technische natuurkunde omdat je 'gelijk kan zien wat je maakt' en vanwege de goede sfeer. De ingenieursopleidingen zijn praktischer dan de gewone natuurkundeopleidingen. 'Al bij de voorlichtingsdagen werden we rondgeleid in kleine groepjes. De UT is een knusse universiteit en daarnaast is Enschede een hartstikke leuke stad.'

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.