De natuurkundigen Veltman en 't Hooft krijgen een Nobelprijs voor hun bijdrage aan de theoretische deeltjesfysica. Een gelukkig toeval, of biedt Nederland een gunstig klimaat voor topwetenschappers?
Het is de zestiende keer sinds 1901 dat een of meer Nederlanders een Nobelprijs winnen. In de fysica zelfs de zevende keer. Desondanks is de prijs van 't Hooft en Veltman, waarmee twee miljoen gulden is gemoeid, voor velen een verrassing. Want de laatste decennia was de oogst aan prijzen voor 'echt' Nederlands onderzoek gering.
Nobelprijzen in de natuurwetenschap zijn bijna vijftig jaar lang louter naar Nederlanders in den vreemde gegaan. De chemicus Crutzen, die in 1995 de prijs deelde met twee Amerikaanse collega's, is het meest recente voorbeeld. Er is daarom vaak gesomberd over het ongunstige klimaat voor top-onderzoekers in ons land. Alleen wie emigreerde kon de absolute top bereiken, werd meer dan eens gezegd.
Afgelopen dinsdag verdreven de Utrechtse hoogleraar Gerard 't Hooft en zijn vroegere leermeester Martin Veltman met hun nieuwe Nobelprijs die somberheid. Want al werkte Veltman ook vijftien jaar lang in de VS, de basis van hun werk legden beide fysici samen in Utrecht. En nog borduurt 't Hooft daarop voort.