Tijdens de opening van het academisch jaar pleitte de rector voor het handhaven van de diversiteit in het Nederlandse hoger onderwijsstelsel. Maar hoeveel van die diversiteit is er nog over?
Is het idee van fuseren niet een simpel gevolg van de praktijk? Werkt de financiering van het hoger onderwijs op basis van de studentenaantallen de diversiteit niet juist tegen? Probeert de UT de hogeschoolstudenten niet naar zich toe te lokken door het onderwijs aan te passen? Hoe academisch is de UT nog? Wat is er nog over van de beroemde en beruchte koppeling tussen onderzoek en onderwijs?
Allereerst moeten de universiteiten zich gaan afvragen in hoeverre ze noch voldoen aan het door henzelf geschetste beeld van de academie. De koppeling tussen onderzoek en onderwijs bestaat bij veel opleiding slechts alleen op papier. Want als de UT schaamteloos onderzoekers "with a minimum of educational load" werft en bij elke opleiding zo langzamerhand wel fulltime medewerkers onderwijs en medewerkers onderzoek te vinden zijn, dan kun je je afvragen in hoeverre die roemruchte koppeling nog gestalten krijgt.
Tegenwoordig mag je je als tweedejaarsstudent in je handen knijpen als je een keer een enerverend en enthousiasmerend verhaal te horen krijgt over het onderzoek dat met het vak dat je aan het volgen bent te maken heeft. De keren dat een docent vermeldt dat hetgeen hij vertelt door collega's betwijfeld wordt en nog verder onderzocht dient te worden, komen niet vaak meer voor.
De gevraagde nieuwsgierigheid van de UT-student wordt niet voldoende ondersteund als het gaat om de zoektocht naar zaken waarop anderen ook geen pasklaar antwoord op hebben. De UT-student zou een nieuwsgierigheid aan de dag moeten leggen die verder gaat, omdat het de nieuwsgierigheid van de docent ook prikkelt. Op welke wijze onderscheidt de universiteit zich nog van de hogescholen? Zijn we onder de druk van de studentenaantallen niet al te veel op elkaar gaan lijken?
Ten tweede dient vastgesteld te worden dat de discussie niet zou moeten gaan over het fuseren van hogescholen met universiteiten, maar over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland. De rector stelde in zijn rede dat het Nederlandse hoger onderwijs gebaat is bij een grote diversiteit. Dat kan worden onderschreven. Maar dan met name omdat de kwaliteit van het onderwijs daar beter van wordt. Wanneer er een groter en meer divers aanbod is, zal de student ook de opleiding kunnen vinden die beter bij zijn wensen, ideeën en capaciteiten aansluit. Het zou er dus over moeten gaan hoe je die diversiteit waarborgt.
Aan de ene kant betekent een massaal en geheel fuseren van universiteiten en hogescholen het creëren van een grijze en amorfe onderwijswereld. Daarbinnen zal het moeilijker zijn om de verschillen tot uiting te laten komen en te profileren. Aan de andere kant betekent de mogelijkheid tot fusie een mogelijkheid tot nieuwe onderwijs vormen en nieuwe mogelijkheden en dus een uitbreiding van de diversiteit. Zo op het eerste gezicht is er dus sprake van twee tegenstrijdige gevolgen.
Hoe kun je nu beide voordelen met elkaar combineren? Dat kan vooral als de rede voor de instellingen om meer op elkaar te gaan lijken wordt weggenomen. De druk van de studentenaantallen is enorm. De instellingen worden afgerekend om kwantiteit en niet op kwaliteit. Wanneer de minister er voor zorgt dat de instellingen niet continu nieuwe projecten hoeven op te starten om meer studenten te werven, maar zich gewoon kunnen richten op de kwaliteit van hun onderwijs, dan zal het recht tot fuseren geen gevaar opleveren. De enige reden om dan nog te gaan fuseren met een andereinstelling zou zijn als dat de kwaliteit ten goed komt. Zolang de studentenaantallen regeren zal elke hoger onderwijs instelling proberen op de anderen te lijken, zodat de studenten bij de concurrent worden weggehaald.
Net als bij de politieke partijen schuiven de instellingen dan steeds meer naar elkaar toe en wordt het druk in het midden en sterven de uitersten uit. Het Nederlandse consensusmodel vindt zo dus overal zijn toepassing en uiteindelijk verwordt alles tot een zelfde eentonige grijze massa.
Dat universiteiten en hogescholen intensief met elkaar (gaan) samenwerken is echter zonder meer goed, al was het maar om tegemoet te komen aan de wens van studenten om door te stromen van de ene instelling naar de andere. In het huidige studiefinancieringsregime is maatwerk voor elke student van groot belang. En het is dan ook erg lovenswaardig als de Hogeschool Enschede en de UT projecten zouden ontwikkelen om samen tot een nog beter product te komen. Beide instellingen werken al samen, maar er hoeft geen gevaar voor de kwaliteit te zijn als die samenwerking geïntensiveerd zou worden.
Enerzijds kan de UT voor het invullen van delen van sommige minors uitstekend terecht bij de HE. Het idee van major/minor was immers verbreding en sommige zaken zijn alleen te vinden bij een hogeschool. Anderzijds dient het onderzoek op een zo breed mogelijke wijze zijn weg te vinden naar de maatschappij en dat kan ook via een hogeschool. Daarnaast zijn sommige praktijk gerichte zaken bijzonder nuttig voor een nieuwsgierige academische geest, al was het maar het idee van efficiëntie en effectiviteit.
Remco Vogelezang
Voorzitter CaBaal