Prof.dr. W. E. van der Linden (59) is decaan van de faculteit Chemische Technologie en sinds 1980 hoogleraar chemische analyse. Van 1957 tot 1963 studeerde hij scheikunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hoe kijkt hij terug op zijn studententijd?
'Aangezien de eerste studentenflats pas rond 1960 gebouwd werden, woonde ik in die tijd in een afzonderlijke kamer bij een hospita. Ik was nog betrokken bij de stichting van de Casa Academica, die een gebouw heeft neergezet in de buurt van het Amstelstation waarvan de kamers in de wintertijd verhuurd werden aan studenten. In de zomerperiode deed het gebouw dienst als viersterren hotel, dus dat was allemaal behoorlijk luxe en voor de studenten toch betaalbaar. Ik heb er zelf ook nog korte tijd gewoond..
Aanvankelijk wilde ik helemaal geen scheikunde gaan studeren, maar binnenhuisarchitect worden. M'n ouders vonden echter dat ik eerst een opleiding moest volgen waar toekomst in zat of in ieder geval zekerheid geboden kon worden. Ik heb me toen laten inschrijven voor de opleiding MO-tekenen. Pas twee weken voordat die opleiding begon, besloot ik toch maar scheikunde in Amsterdam te gaan studeren. In die tijd kregen we het hele jaar door vakken, maar liefst 13 vakken in één jaar, met aan het eind van het studiejaar de tentaminering. Alleen hoorcolleges, zelfs op zaterdagmorgen, en elke middag practicum. Van werkcolleges had nog niemand ooit gehoord. Aan het eind van het tweede jaar vroeg ik mezelf wel af waar ik mee bezig was, en heb overwogen met de studie te stoppen. Maar met frisse tegenzin ben ik toch maar verder gegaan. Gelukkig werd het daarna ook een stuk interessanter. Ik heb me eerst gericht op het kandidaatsexamen 'e', waar ook veel natuurkunde en wiskunde aan bod kwam en later de richting analytische scheikunde gekozen.
Als je begint met studeren ken je bijna niemand. Ik ging maar 'es naar een avond van de Studenten Vereniging op Humanistische Grondslag (SVHG), die voornamelijk lezingen en symposia georganiseerde. Ook waren er zogenaamde huiskamerbijeenkomsten, waar regelmatig een bekende Nederlander zoals bijvoorbeeld een bekend schrijver of een lid van de Tweede Kamer uitgenodigd werd. En in die tijd kwamen ze ook nog echt; ze hadden het kennelijk een stuk minder druk. Zo zat je dan met een stuk of vijftien studenten te discussiëren over allerlei onderwerpen. Later ben ik het bestuur van deze vereniging ingerold. Ik was voorzitter in Amsterdam en vice-voorzitter van de landelijke vereniging.
De verenigingen in Amsterdam waren grofweg in te delen in de A-kernen en B-kernen. De A-kernen waren de gezelligheidsverenigingen zoals de corpora en de B-kernen de meer politiek, cultureel en religieus getinte studentenverenigingen. Een overkoepelendorgaan was de B-kernen coördinatiecommissie waarvan ik enige tijd voorzitter was. Hierbinnen heb ik nog huidig CvB-voorzitter Arie van der Hek ontmoet. Ik kan me nog herinneren dat de A-kernen behoorlijk conservatief waren, terwijl de B-kernen over het algemeen progressief waren. Daarnaast had je de Algemene Studenten Vereniging Amsterdam (ASVA). De ASVA zou je kunnen vergelijken met wat hier nu de Student Union is. Ook in de ASVA heb ik een jaar een bestuursfunctie gehad. Naast het verzorgen van allerlei studentenfaciliteiten werden ook verhitte politieke discussies gevoerd. Zoals over de Nieuw-Guinea-kwestie in de jaren zestig. De ASVA werd toen nog gedomineerd door de gezelligheidsverenigingen. De voorzitter van de ASVA was vaak oud-praeses van het Amsterdamse Corps. Zo'n praeses moest bijvoorbeeld ook op cursus bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij van alles ingeprent kreeg. Op internationale bijeenkomsten was hij degene die de mening van de Nederlandse studenten ging verkondigen, terwijl hij natuurlijk gewoon de mening van het ministerie aan het uitdragen was.
Een groot verschil met nu is dat er in de jaren zestig nog helemaal geen inspraak van studenten op het universiteitsbeleid was. Medewerkers en zelfs lectoren hadden niks te zeggen. Hoogleraren bespraken de boel in vertrouwelijke sfeer, niemand mocht erbij zijn. Na m'n studie ben ik gaan promoveren en in die periode was ik betrokken bij de democratisering van de universiteiten. Tijdens de Maagdenhuisbezetting in '68 heb ik bijvoorbeeld bijdragen geleverd vanuit de organisatie van de wetenschappelijke staf van de universiteit. Ik was toen voorzitter van de Wetenschappelijke Staf van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen.
Bijbaantjes? Nou, ik heb een aantal zomers gewerkt bij het NJHC, de Nederlandse JeugdHerberg Centrale. Ook heb ik bij een klein boenwasfabriekje nog recepten voor zelfglanswas verzonnen. Als ik dan twee uurtjes vrij had ging ik daar even aan de slag, want dat verdiende behoorlijk goed.
In 1980 werd ik uitgenodigd om te solliciteren aan de Universiteit Twente. Ik kan me trouwens nog herinneren dat er tijdens een bijeenkomst van de Nationale Studentenraad in 1960 gediscussieerd werd over de derde technische universiteit in Nederland. De vraag was of het een campusuniversiteit moest worden of niet. De oppositie was van mening dat studenten zich in de stad moesten ontwikkelen om het echte leven te leren kennen. Eerlijk gezegd weet ik niet meer wat mijn mening hierover toen was.'
![]()