Afgestudeerden moeten financieel gesteund worden door hun universiteit of hogeschool bij het opzetten van een eigen bedrijfje. Vooral startende bedrijfjes in de techniek moeten daarvan profiteren.
Dat zegt de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) in een rapport over het innovatiebeleid van minister Jorritsma van Economische Zaken. Dat ministerie moet zelf ook startende techniek-bedrijfjes steunen. Daar moet een nationaal fonds voor worden opgezet.
De AWT heeft een gat ontdekt in de financieringsmoglijkheden voor nieuwe ondernemingen. In de aanloopfase, als een idee nog op zijn uitvoerbaarheid moet worden getest, kunnen starters vaak nauwelijks geld krijgen. De risico's zijn dan nog niet te voorzien en de benodigde bedragen zijn te klein om interessant te zijn voor grote investeerders.
Dat gat moeten universiteiten, hogescholen en overheid samen dichten. De instellingen moeten hun afgestudeerden voor een paar jaar geld lenen. Een zelfde bedrag moet uit een nationaal fonds ter beschikking worden gesteld. Na één of twee jaar moet het idee zich bewezen hebben. Dan moeten privatefinanciers inspringen.
Elke universiteit of hogeschool moet eigenlijk een duidelijk `startersbeleid' voeren, zegt de AWT. Behalve steun voor bedrijfjes van afgestudeerden hoort daar ook bij dat studenten onderwijs krijgen in ondernemerschap, 'bij voorkeur gegeven door mensen met eigen ervaring'.
De subsidies die Economische Zaken aan bedrijven geeft, moeten volgens de adviesraad voortaan minder op toegepast onderzoek gericht worden. Dat is een taak van de bedrijven zelf, vindt de raad. De overheid moet daarentegen geld uittrekken voor fundamenteel onderzoek door het bedrijfsleven.