'Nederlandse wetenschap staat er niet best voor'

| Redactie

De Nederlandse wetenschap staat er niet best voor. Geldgebrek speelt het onderzoek parten en onderzoekers delven het onderspit in de machtsstrijd met bestuurders. Die waarschuwing laat Pieter Zandbergen horen bij zijn vertrek als president van de wetenschappelijke academie KNAW. 'Nederland

is te klein voor toppen.' De UT-hoogleraar vreest ook voor de speelruimte van onderzoekscholen als hun directeuren naar de pijpen moeten dansen van de faculteitsdecanen.

Dat het Nederlandse onderzoek nu uitstekende resultaten boekt, is te danken aan investeringen die ruim tien jaar geleden zijn gedaan. Maar sinds die tijd is er steeds minder geld in wetenschap gestoken. Zelfs als de overheid stante pede extra geld vrijmaakt, is het niet te voorkomen dat Nederland op wetenschapsgebied de komende jaren gaat achterlopen.

Dat zegt dr.ir. P.J. Zandbergen. Tot vorige maand was de Twentse emeritus-hoogleraar toegepaste wiskunde president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Jarenlang heeft hij zich gemengd in de discussies over wetenschapsbeleid. 'Boeiend', vindt hij. Maar niet opwekkend. 'In Nederland rijst altijd meteen de vraag: wat koop ik er volgende week voor? Maar in de wetenschap gaat het over termijnen van vijf tot tien jaar.'

Zandbergen: 'Nu scoort het Nederlandse onderzoek nog goed, maar door de teruggelopen investeringen van de afgelopen tijd is een dip in de komende jaren niet te vermijden. We missen de boot, in sommige vakgebieden lopen we nu al achter. Zo'n achterstand inlopen kàn wel, maar eenvoudig is dat niet. Je moet de geschikte mensen voor handen hebben, je hebt een goede infrastructuur voor experimenten nodig. Het kost drie tot vijf jaar voor je een onderzoeksgroep op niveau aan het werk hebt -àls het je al lukt."

'Vreemd', noemt Zandbergen het wetenschapsbeleid van de regering. 'Er wordt wel geroepen dat Nederland het van zijn kennis moet hebben. Maar de overheid doet niets met die kreet `Nederland kennisland'. Het geld dat uitgetrokken wordt voor de economische infrastructuur gaat vooral naar zand, beton en asfalt. Maar dat komt in de lucht te hangen als je niet kijkt welke fundamentele kennis er nodig is.'

Ook het bedrijfsleven heeft het er de afgelopen jaren bij laten zitten, vindt Zandbergen. 'Research wordt gezien als een kostenpost. Bedrijven denken dat ze dat wel kunnen inkopen als ze het echt nodig hebben. Maar zo werkt het niet. Als je je research buiten de deur zet, kun je ook niet beoordelen welke kennis je nodig hebt.'

Monstrum

Eind jaren tachtig werd er voor het laatst ruimhartig geld uitgetrokken voor wetenschap, stelt Zandbergen. Maar vanaf het ogenblik dat Jo Ritzen als minister aantrad, in 1989, is het alleen maar minder geworden. 'Ritzen moest meteen bezuinigen. En daar kwam nog iets bij: hij was een echte vakminister, hij wist van de hoed en de rand. Daardoor had hij de neiging zijn eigen ideëen door te drijven, tegen de adviezen van al zijn raadgevers in.'

'Ritzen was ervan overtuigd dat er toppen moesten worden gecreeërd in het onderzoek. Mijn stelling is dat Nederland daarvoor te klein is. Kleine landen zetten van nature niet in op pieken, maar op hoog scoren in de breedte. Dat zie je ook in andere kleine landen gebeuren: die zijn op veel terreinen interessant als partner van onderzoekers in andere landen. Maar omdat Nederland weinig geld in onderzoek steekt, worden wij minder interessant. We komen overal naast te staan.'

Ritzen bleef desondanks streven naar toppen. Hij kwam ten slotte met de zogeheten `dieptestrategie': zo'n tien groepen kregen honderd miljoen gulden steun voor toponderzoek. Veel te grote bedragen, vindt Zandbergen. 'Toen dat plan nog maar net bekend was, zeiden zelfs ambtenaren van het ministerie al dat ze het een monstrum vonden.'

Maar Ritzen hield voet bij stuk, en de eerste vijftig miljoen is inmiddels verdeeld. Tot spijt van Zandbergen. Dat geld had beter verdeeld kunnen worden over een groter aantal kleinere groepen, vindt hij. 'Als je zulke grote bedragen aan één grote groep toewijst, hangt veel af van de coördinatie. Ik ben bang dat je over een paar jaar niet meer kan nagaan wat er met dat geld gebeurd is. Die bedragen worden uitgesmeerd over de vele onderdelen van zo'n groep. Daar zie je niets van terug. In kleinere groepen is dat veel beter na te gaan.'

Wankelmoedig

Niet alleen overheid en bedrijfsleven krijgen van de scheidend KNAW-president een veeg uit de pan, ook bestuurders van universiteiten leest hij de les. Hun beleid op het gebied van onderzoekscholen is 'wispelturig en wankelmoedig', zei hij vlak voor zijn afscheid in de KNAW-jaarrede. 'Het is vlees noch vis.'

'Op zich is het verschijnsel onderzoekschool redelijk succesvol gebleken', legt Zandbergen uit. 'Sommige onderzoekscholen zijn papieren constructies. Maar vaak is er dankzij die scholen echt samenwerking tot stand gebracht tussen groepen aan verschillende universiteiten. Hoge barrières zijn lager geworden. Dat voordeel is op de werkvloer merkbaar.'

'Maar in Nederland komen er altijd weer rare noties bij, verzucht hij. Allereerst is er het fenomeen 'penvoerder'. Van elke onderzoekschool is één universiteit penvoerder. Dat wil zeggen dat die het onderzoek coördineert en soms ook geld verdeelt. 'Sommige colleges van bestuur vinden een onderzoekschool alleen interessant als ze er zelf penvoerder van kunnen zijn. Daardoor sluipen er allerlei machtselementen in.'

Zorgelijker nog vindt Zandbergen dat niet alleen tussen, maar ook binnen universiteiten 'bittere gevechten' plaatsvinden rond onderzoekscholen. Dat is vooral het gevolg van de MUB, de wet op de universitaire bestuursstructuur die sinds twee jaar van kracht is. Die wet bevat weinig regels over de positie van onderzoeksinstituten.

Zandbergen: 'Staat een wetenschappelijk directeur van zo'n instituut nu onder het college van bestuur en naast de decaan? Of onder de decaan? En wie heeft precies zeggenschap over wat? Omdat er weinig geregeld is, is het a hell of a job om te zorgen voor goede verhoudingen. Binnen de kortste keren gaan ook persoonlijke tegenstellingen tussen de onderzoeksdirecteur en de decaan een rol spelen.'

Zandbergen vreest dat die strijd de onderzoekscholen opbreekt. 'De decanen hebben een duidelijke positie, direct onder het college van bestuur. Decanen en collegeleden zitten aan veel universiteiten samen in een 'managementteam', en het college heeft dus goed zicht op de decanen. Het wordt zo'n college veel te ingewikkeld als ze ook nog eens met wetenschappelijke directeuren moeten omgaan. De decanen zullen de gevechten daarom wel winnen. En ik ben bang dat dat ten koste gaat van de speelruimte van een onderzoekschool.'

Zandbergen

HOP

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.