Jacobus Hendricus van Lint (1932), roepnaam Jack, werd groot in een vakgebied dat ontstond aan de vooravond van zijn wiskundestudie. Terwijl Jack in Arnhem de middelbare school bezocht, publiceerde de mathematicus Richard Hamming aan de overzijde van de Atlantische oceaan zijn coderingstheorie, waarmee hij de basis legde voor de zichzelf corrigerende computer.
Volgens de anecdote, die Van Lint met smaak vertelt, deed Hamming dat uit ergernis. De Amerikaan werkte in de jaren veertig als jonge onderzoeker bij de beroemde Bell Labs (vernoemd naar Graham Bell, de uitvinder van de telefoon), en stond dermate laag in de hiërarchie dat hij alleen 's nachts en in het weekend gebruik mocht maken van de drukbezette computer die het researchcentrum bezat.
Probleem daarbij was dat de logge apparaat de programmatuur uitspuwde zodra het op een foutje in de stroom van bits en bytes stuitte. Midden in de run hield de computer het voor gezien. Als Hamming 's maandags op het lab kwam, moest hij tot zijn grote ergernis constateren dat zijn onderzoek wederom in het honderd was gelopen. Richard Hamming bleek niet voor één gat te vangen: hij stopte extra codes van nullen en enen in zijn programma, die de computer in staat moesten stellen foutjes in de bitstream te corrigeren.
Het werkte. De Amerikaan verzon een waarschijnlijkheidsrekening op grond waarvan de computer een vreemde, verkeerde bit (een nul in plaats van een één, of andersom) kon herkennen en vervangen voor een goede.
Zijn correcting codes functioneerden zó goed dat Hamming in één klap van zijn nacht- en weekenddiensten verlost moet zijn geweest. De wiskundig zeer complexe techniek bleek een kleine stap voor Hamming, maar een grote voor de mensheid - twintig jaar later stond Neil Armstrong op de maan, en dat zijn lome sprongen relatief scherp op televisie waren te volgen, kwam deels op het conto van Hammings coderingstechniek.
Het voorbeeld komt van Jack van Lint zelf. In 1969, het jaar van de maanlanding, publiceerde de Eindhovense wiskundeprofessor als eerste in Nederland artikelen over de coderingstheorie. Zoveel jaar later legt hij uit wat correctiecodes met Neil Armstrong te maken hebben.
Van Lint: 'De digitale beelden die een ruimteschip destijds naar de aarde zond, hadden de kracht van het achterlicht van een fiets. Je kunt je voorstellen hoe verzwakt die signalen aankwamen. Maar door codering kon de meeste ruis eruit gehaald worden.' Van Lint lacht: 'Toentertijd waren daar nog enorme codes voor nodig. Het geheel van zo'n signaal bestond voor 20 procent uit echte informatie, de rest was correctiecodering. Dat kan inmiddels voordeliger.'
Drie jaar eerder, de eerste helft van 1966, verbleef Van Lint aan de Bell Labs. Daar smaakte hij 'het geluk al de groten in coding theory te ontmoeten'. Het betekende een openbaring voor de 34-jarige professor. En de boodschap was niet aan dovemansoren gericht. Terug in Nederland zwengelde Van Lint de interesse voor het snel groeiende vakgebied aan, en legde gelijktijdig het fundament voor een uitermate succesvolle toepassing: de compact disc.
Een van de geheimen achter het schijfje dat midden jaren tachtig het levenvan de muziekminnaar danig veraangenaamde, is Hammings theorie. 'Op een vers cd-tje uit de winkel', vertelt Van Lint, 'staan gemiddeld een half miljoen foute bits. Dat is één op tienduizend. Zonder compenserende codes zou het plaatje volstrekt onafspeelbaar zijn. Van de kilometers Mozart op zo'n cd is een derde van de bits gereserveerd voor correctie.'
Daarover zal Van Lint morgen niet spreken. Het thema van het jubileumsymposium van Toegepaste Wiskunde, waar nog drie andere gasten spreken, is 'Beveiliging in telematica', en de emeritus behandelt een aanverwant onderwerp. In samenwerking met het Natlab ontwikkelde hij een paar jaar geleden een methode waarmee kopiisten van illegaal gebrande cd-roms opgespoord kunnen worden. De methode leunt wederom op de coderingstheorie, de crux onthult Van Lint morgen aan zijn gehoor.
Dat publiek zal met name bestaan uit mensen die Toegepaste Wiskunde een warm hart toedragen. De faculteit bestaat zoals gezegd dertig jaar, en beleeft naar alle waarschijnlijkheid haar laatste lustrum als zelfstandige faculteit. Zoals het er nu uitziet, gaat zij samen met El, CT, en TN op in het cluster Technische Wetenschappen.
Toegepaste Wiskunde werd in 1968 een zelfstandige faculteit, na vier jaar 'faciliterend' te zijn geweest voor de verschillende natuurwetenschappelijke afdelingen. Symposiumorganisator Frits van Beckum ziet evenwel niet op tegen de clustering. 'TW zal zijn eigen karakter blijven behouden, maar hopelijk nog beter de toepassing kunnen opzoeken bij onze collega's.'
Maar eerst is het tijd voor een feestje. En een spreker als Jack van Lint misstaat daarbij geenszins, aldus een tevreden Van Beckum.