Arie Rip (57) werd in 1987 aan de UT benoemd als hoogleraar filosofie van wetenschap en techniek. Zijn onderzoek concentreert zich op technologie dynamica, technology assessment en wetenschap- en technologiebeleid.
Na studies chemie en filosofie aan de Leidse Universiteit werkte Rip als fysisch chemicus aan dezelfde universiteit. Vanaf 1970 zette hij daar een onderwijs- en onderzoeksprogramma voor chemie en samenleving op. In 1981 promoveerde Rip op een - sterk sociologisch georiënteerd - proefschrift over Maatschappelijke verantwoordelijkheid van chemici. Van 1984 tot 1987 was hij gasthoogleraar Wetenschapsdynamica aan de Universiteit van Amsterdam.
Begin januari publiceerde UT-nieuws de inhoud van een debat over het 'waartoe' van de academie. Drie professoren, een aio, een student en de rector discussieerden over Major-minor, het bedrijfsleven, de waarheid en ondernemerschap. Deze week het academische leven volgens Arie Rip, hoogleraar filosofie van wetenschap en techniek (WMW): 'Om onze studenten beter voor te bereiden op hun rol in de maatschappij moet de UT alle technische opleidingen schrappen en vervangen door twee nieuwe: de ene levert sociotechnisch ingenieurs de andere geavanceerd-technologen.'
Arie Rip wil geen moralist zijn. 'Zodra mensen roepen dat technologie vooral milieurampen veroorzaakt, ga ik onmiddellijk nuanceren en kritiseren. De natuur zelf produceert óók smog. Maar de natuur doet dat op andere locaties: boven bossen bijvoorbeeld. Bomen stoten onder bepaalde omstandigheden grote hoeveelheden methaan en etheen uit. Alleen zijn er weinig mensen die daar last van hebben.'
Maar Rip moraliseert soms toch. 'Dat nuanceren doe ik altijd met een schuldbesef. De laatste dertig jaar van mijn leven ben ik met de relatie tussen wetenschap en samenleving bezig geweest. En dat is juist een onderzoeksgebied dat zegt: als je niet oppast gaat er van alles mis - er ging al van alles mis. Dus laten we er in vredesnaam voor zorgen dat we de mensen die we opleiden inzichten meegeven waardoor ze de dingen beter kunnen laten lopen.'
Intussen zoekt Rip voorzichtig naar een soort alternatieve verlichting. 'De moderne technologie bracht ons veel goede, mooie, handige dingen - laten we daar eerlijk in zijn. Maar nu hebben we een verlichting nodig die de door de wetenschap en technologie veroorzaakte ellende weer een klein beetje compenseert.'
Dat alternatief moet 'absoluut' niet in dienst staan van een nieuw groot ideaal. 'Nog steeds spiegelen biotechnologen, ICT-specialisten, nano-wetenschappers en milieutechnologen ons een wondervolle toekomst voor. Zij weten absoluut zeker wat goed is, wat belangrijk is om te doen. En een ieder die hun vooruitgang wil tegenhouden is irrationeel of emotioneel.'
Rip noemt het de sneeuwschuiver-aanpak: in naam van de vooruitgang vegen wetenschappers alle tegenargumenten aan de kant.
'Maar om die oogkleppen-tactiek te ondermijnen kunnen we niet zomaar een nieuwe marsroute voorstellen. Acties voor diervriendelijke productie, duurzaamheid als overkoepelend doel, pleidooien om de maatschappij te veranderen in plaats van alle heil van nieuwe techniek te verwachten: het zijn allemaal alternatieve invullingen van het vooruitgangsideaal, met hun eigen oogkleppen en hun eigen sneeuwschuiverij.'
Om de dwang van de grote verhalen kwijt te raken moet de maatschappijreflexiever. 'Ik zou graag zien dat de vooruitgang ironischer werd: mensen moeten zichzelf en elkaar voortdurend vragen stellen. Waarom zeg ik dit? Wat bedoel ik hier mee? Hebben we dit echt wel nodig? Op die manier komt er meer ruimte voor alle kanten van een verhaal. Zo horen we naast de successtory's die wetenschappers en managers ons maar al te graag vertellen, ook de verhalen over nuances, alternatieven, nadelen, risico's.'
En juist van universitair opgeleide mensen mag je verwachten dat ze over grenzen heenkijken. Alleen is het tegendeel eerder waar. 'In het onderwijs op de UT staan voorschriften en rekenwijzen centraal', stelt Rip. 'Studenten moeten zich vooral over algoritmen buigen. Ze leren veel minder hoe ze in ingewikkelde situaties moeilijke beslissingen kunnen nemen. Die nadruk selecteert op verkeerde criteria: wie heel goed vakken uit een technisch curriculum kan behalen, hoeft nog geen goed ingenieur te zijn.'
'Immers' signaleert de hoogleraar, 'technologische praktijken worden heterogener en socialer. Heterogener omdat ingenieurs bij het realiseren van een ontwerp op steeds meer dingen moeten letten en met steeds meer verschillende disciplines samenwerken. En socialer, omdat technici met hun product of systeem de maatschappij meestal ingrijpend veranderen.
'Om onze studenten beter voor te bereiden op hun werk en de rol die ze in de maatschappij gaan spelen moeten we alle huidige ingenieursopleidingen schrappen en vervangen door twee nieuwe. De ene leidt op tot sociotechnisch ingenieur, de andere tot geavanceerd-technoloog. De ene levert studenten af die in teams gaan werken aan de realisatie van complete projecten. De andere zorgt voor afgestudeerde specialisten die geavanceerde kennis leveren en die de mogelijkheden voor nieuwe projecten scheppen.
'Oude disciplines zoals chemie, werktuigbouwkunde, elektrotechniek, informatica zijn niet meer relevant voor nieuwe ontwikkelingen. Die vervallen dus. Clustering vindt voor de geavanceerd-technologen plaats op basis van nieuwe technologie: mechatronica, telematica. De opleiding tot sociotechnisch ingenieur wordt gedifferentieerd naar probleemgebieden uit de maatschappij: mobiliteit, milieu, gezondheid.'
In beide opleidingen staat wat Rip betreft niet het zoeken naar waarheid maar het functioneren in technische praktijken voorop. 'Pas wanneer je een spannende interactie met het bedrijfsleven hebt zie je ook echt wat daar allemaal gebeurt.'
Daarom zou Rip zijn twee nieuwe opleidingen ook graag aanvullen met de sandwichformule: studeren, werken, studeren, werken, studeren... 'Het heeft niet zo veel zin om tegen studenten te zeggen: je moet je reflexief opstellen, want dat is goed voor jou en voor de wereld. In de feitelijke praktijk komen ze er achter dat ze in de meeste situaties heel weinig kunnen doen. Zodra ze dat merken treedt er cognitieve dissonantie op: dan vergeten ze alle dingen die ze tijdens hun opleiding leerden. Het is veel beter om dat jonge mensen eerst te laten ondervinden en er daarna met een opleiding op aan te sluiten. Als ze zelf bloot gesteld worden aan zaken van buiten hebben ze een directe aanleiding om breder te kijken. Dan halen ze vanzelf meer overhoop.'
Maar de socioloog Rip ziet nog een belangrijke reden om de vele technische opleidingen te vervangen door twee nieuwe. 'Het gaat in de strategische wereld waarin wij leven om informatie. Waar liggen mogelijkheden? Wat zijn bedreigingen? Universiteiten worden belangrijk als ze informatie op waarde kunnen schatten en met bedrijven kunnen delen. Juist de geavanceerd-technoloog kan zo'n window on science leveren.'
De wereld is een puzzel. Zeven dagen per week, meestal meer dan veertien uur per dag, is Arie Rip bezig met het oplossen van die puzzel. Niet dat hij de stukjes per sé zelf op de juiste plek wil leggen. Hij kijkt liever toe hoe andere mensen, hoe actoren in maatschappelijke praktijken, schuivenen schuiven en schuiven, totdat ze hun schijfje ergens tussen kunnen drukken. En hoe, na een tijdje, blijkt dat het stukje toch nog ergens anders hoort.
Want Rips puzzel komt nooit af. Achter elke verklaring schuilt ook een ánder verhaal. Op ieder vraag zijn honderd antwoorden mogelijk. En in elk antwoord passen duizend nuances. 'Zelfs als ik ter ontspanning een boek lees - wat de laatste tijd niet meer zo vaak voorkomt - vraag ik mij af: waarom bouwde de schrijver z'n verhaal zo op? Wat voor effect heeft deze passage op de lezers?' Proberen te begrijpen. Door te vragen, te vragen en nog eens te vragen.
'De universiteit zou het bedrijfsleven ook meer vragen moeten stellen - en, omgekeerd, het bedrijfsleven de universiteit. Mijn leerstoelgroep doet contractonderzoek om inhoudelijke redenen, niet alleen maar om er geld mee te verdienen. Zo doen wij interessante ervaringen op. De ingenieurs uit het veld leveren input voor onze onderzoeksagenda. Je zou kunnen zeggen dat we elkaar op een productieve manier een beetje in de weg zitten en elkaar uitdagen.
'We moeten niet vergeten dat veel voor- en nadelen pas al doende duidelijk worden', vult Rip aan. 'Heel veel ontwikkelingen in technologie en wetenschap komen toch - simpel gezegd - door trial and error tot stand. Ik denk dat we daar bewuster mee om kunnen gaan. Dat is ook wat ik in mijn werk probeer te doen: vanuit de zijlijn beschrijven hoe technologie zich ontwikkelt. Als we bijvoorbeeld beter snappen hoe de politiek op de lobby van de bio-industrie en de acties van bijvoorbeeld de dierenbescherming reageert kan iedereen daar zijn voordeel mee doen. Biotechnologen beloven irreële gouden bergen. Dierenbeschermers schetsen gruwelijk zwarte scenario's. Ik probeer het spanningsveld daartussen zichtbaar te maken en te begrijpen zonder meteen te vertellen hoe het dan wél moet.'
Hoewel we ons van al die vragen en reflexiviteit ook weer niet teveel moeten voorstellen. 'Want', zegt de ironicus, 'onze maatschappij is nou eenmaal in hoge mate functioneel gediversificeerd. Mensen beperken zich graag tot één direct soort taak. En ze zien hun omgeving door de bril die bij die taak hoort. Onderzoekers kijken in termen van wetenschap naar de wereld, technici in termen van engineering, de kerk in termen van de religie en de bedrijfsleider in termen van winst en verlies.
'Misschien is mijn streven naar een reflexieve maatschappij zelfs een utopisch streven. Maar dat neemt niet weg dat het de moeite waard is om ons daarvoor in te zetten. Per slot van rekening zijn we academici!' Rip gebruikt z'n handen om z'n verhaal kracht bij te zetten.
Wat Rip betreft haal je dus niet gauw genoeg van alles overhoop. 'Natuurlijk moeten er ook mensen blijven die hun werk gewoon goed doen. Prima zelfs. Zolang die mensen mij mijn vragen maar laten stellen.'
Ironie als ambacht en liefhebberij omdat het denken niet in acht uur is te vangen: 'Werk en vrije tijd lopen in elkaar over. Ik werk 's avonds en in het weekend, maar wordt door de week betaald voor m'n hobby. En soms neem ik overdag de tijd voor andere dingen. Als ik in de trein zit staar ik weleens uit raam. Voor een gesprek met een student trek ik soms een uur uit. Na afloop zegt mijn secretaresse dan quasi-boos tegen mij: 'Wat heb je weer lang zitten kletsen.' Tja, dat is misschien niet zo efficiënt, maar ik vind het geweldig leuk. En ach, dan noem ik dat toch gewoon vrije tijd.'
Reflectie dus, niet alleen in het persoonlijke leven, maar ook als draad in het weefsel van academisch onderwijs en onderzoek. 'Major-minor is een stap in de goede richting. De eerdaags te vormen faculteit Constructuerende Wetenschappen eveneens. Maar we kunnen ons pas écht uit de algoritmische houdgreep van de faculteiten ontworstelen als we alle technische opleidingen op één grote hoop gooien en er twee nieuwe van maken: die voor sociotechnisch ingenieur en die voor geavanceerd technoloog.'
Waartoe de academie?
Wilt u reageren? Dat kan! Bijdragen van ten hoogste anderhalf A4-tje kunt u mailen naar: [email protected]
foto
Arie Rip