Het perkje naast Rommes' flat aan de Dokter van Damstraat oogt verzorgd, de kunststof ingangspui glanst, de deur naar de fietsenkelder is pas van een lik verf voorzien.
Haar appartement ziet er uit alsof ze er net een maand of twee woont. Fraaie okergele vloerbedekking, roomwit gesausde muren, strak geschilderde kozijnen, de woonkamer ademt opgeruimde gezelligheid.
Alleen als je goed kijkt vind je in de flat sporen van de vuurwerkramp. Kleine gaatjes onder de nieuwe laag muurverf, krassen in de boekenkast, putjes in de koelkastdeur. 'De drukgolf blies alle ruiten naar binnen', zegt Rommes. 'Alsof je een hardglazen kopje in de keuken op de tegels kapot laat vallen. Maar dan duizend keer erger. Glassplinters door het hele huis, als dennennaalden na de kerst. Tot in pannen waar de deksel opzat. Drie maanden na de ramp kwam ik in mijn bed de laatste stukjes tegen.'
Rommes staat negen hoog op haar balkon en wijst. 'Zie je die kleine struiken daar, die zijn nieuw. En daar, onder die bomen, die lichtgroene plek in het gras, daar zat een krater van een meter diep. Met enorme blokken beton er in.'
De Grolschfabriek, vijftig meter vanaf de balustrade waar Rommes op leunt, ziet er weer normaal uit. Alleen de platen aan de zijkant zijn zwart van resten roet.
'Die wijk gaan ze helemaal afbreken.' Rommes gebaart naar links. 'Daar tussendoor, waar die gele muur in een rode overgaat, daar stond S.E. Fireworks. Die verwrongen staalconstructie was de Bamshoeve. Daar de Roomweg. En de Renbaanstraat', Rommes wijst tussen twee Grolsch-torens door een kale vlakte aan, 'Ik heb er jaren geleden gewoond. Mijn buren van toen leven niet meer.'
De ruïnes die zich achter de Grolschfabriek uitstrekken maken indruk, maar het zijn de details die aangrijpen. 'Zie je die wasmachine daar, op die berg puin... Zo'n beeld blijft hangen... Hoe komt dat ding daar zo ongeschonden? Waarom haalt niemand hem weg?'
Haar appartement, de flat waarin ze woont, de buurt, langzaam gaat de wereld rondom Rommes lijken op een opgepoetste versie van die van voor de ramp. 'Nieuwe vloerbedekking, een nieuwe ingangspui, huizen met nieuwe dakpannen, kozijnen, stukken muur. Gelukkig gaan er weer kinderen naar de school hier tegenover. Er staan geen hoogwerkers meer bij de flat.'
Maar dat is Rommes' wereld zolang ze niet door het raam kijkt, zolang ze naar de campus fietst. 'Zodra ik 's morgens mijn gordijnen opendoe zie ik het rampgebied. Daar kun je niet omheen kijken. En als ik naar de stad moet, fiets ik langs de schuttingen. Andere mensen zien dat misschien alleen maar. Ik kan niet tegen het gevoel dat ik dan krijg. Verdomme, ruim het nou eens op, denk ik dan.'
Rationeel snapt Rommes natuurlijk prima dat je een rampgebied niet zo maar leeg kunt halen en aan kunt vegen. 'En eigenlijk zit het probleem niet op dat niveau. Het gaat niet om de dingen die kapot zijn. Toen ik hier in derommel leefde, kon ik alleen maar denken: straks als ik alles heb opgeknapt, gaat het ook met mij weer goed. Maar dat werkt zo niet. Pas toen alles om mij heen netjes was, kwam ik er achter dat ik mijn eigen hoofd nog op moest ruimen.'
Dat onder haar hersenpan soms verwarring heerst, blijkt uit Rommes' concentratieproblemen. 'In het begin paste er maar één ding tegelijk in mijn hoofd. Dat gaat nu veel beter. Maar ik sta regelmatig in de keuken zonder te weten wat ik er ging doen.'
Soms heeft Rommes nachtmerries. Dan schrikt ze wakker. 'Ook dat wordt gelukkig minder. Maar ik droom iedere nacht. Dat ik mijn flat uit moet. Dat ik mensen door ruïnes rondleid en ik kapotte dingen aanwijs. Dat er onweer opsteekt.'
'Ik merk het in verhoudingen met vrienden. Wie waren er wel en wie waren er niet, dat blijkt achteraf toch belangrijk.' Veel mensen uit Rommes' kennissenkring zijn zelf ook getroffen. 'Vaak helpt de lamme dan de blinde. Maar soms denk ik ook: nu ben ik aan de beurt. Terwijl die ander geen ruimte voor je kan maken. Dat liep zelfs een keer uit op een ruzie over de vraag wie het grootste slachtoffer was. Belachelijk natuurlijk.'
'En ik merk het omdat ik soms niet goed naar huis durf. Overdag valt dat mee. Dan leeft de buurt, er zijn geluiden, werklui die aanbellen, lawaai van bouwvakkers. Maar vooral 's avonds en 's nachts blijf ik onwillekeurig langer bij vrienden hangen. Of in de stad. De flat staat half leeg. Het rampgebied oogt als een groot zwart gat. Het is hier dan doodstil.'
'Hoewel', realiseert Rommes zich ineens, 'ik ook een andere relatie met mijn huis krijg. Ik wil het hier ook mooi maken. Het is fijn om een eigen plek te hebben, waar je tot rust kunt komen. Dat lukt steeds beter.'
Tegenwoordig zijn er dagen dat Rommes de ramp uren achterelkaar vergeet. Als ze werkt, praat met vrienden, naar de film gaat. Maar het gevoel van onveiligheid blijft. 'Vorige week stonden er ineens kinderwagens naast de lift. In een flits dacht ik: maar in zo'n gevaarlijke flat kun je toch niet met kinderen wonen.'
De dag na het interview stuurt Rommes een e-mail. 'Ik ben net bij de zelfhulpgroep voor medewerkers van de UT geweest. Het was een fijne bijeenkomst. Veel mensen zijn nog steeds erg bang. Voor onbekende en onverwachte geluiden bijvoorbeeld. Ik vond het goed om te horen dat andere mensen dezelfde ervaringen hebben.'
Els Rommes: ...er staan gelukkig geen hoogwerkers meer bij de flat...