Veel docenten aan universiteiten houden meer van onderzoek dan van lesgeven. Vooral het onderwijs aan eerstejaars studenten kan gevarieerder en beter, denkt Sijbolt Noorda, de nieuwe voorman van de universiteiten.
De voormalige bestuurder van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit kan een vliegende start maken, want hij kent de VSNU goed: ‘Ik was twintig jaar geleden een van de oprichters. Tot die tijd hadden we de academische raad, een platform waar universiteiten hun gezamenlijke belangen bespraken. Toen de universiteiten meer autonomie kregen, liep dat vast. Er moest een nieuw podium komen en dat is de VSNU geworden. Ik kan mij het idealisme van het eerste uur nog goed herinneren.’
Is dat idealisme vervlogen?
‘Het is natuurlijk veranderd. Vergelijk het met het gevoel dat een nieuw schrift geeft: je wilt er geen vlekken in maken, maar al na drie pagina’s weet je weer dat het niet te voorkomen is. De eerste tien jaar deden de universiteiten er alles aan om als blok naar buiten te treden. We dachten dat er iets niet goed ging als we het niet voor de volle honderd procent met elkaar eens waren. Dat is allang niet meer zo: de verschillen worden nu gevierd in plaats van betreurd. De ene universiteit heeft brede bachelors, de ander heeft een bèta-gamma propedeuse en een derde zet zwaar in op honours programma’s; we kunnen daardoor juist veel van elkaar leren.”
Maar er zijn ook flinke tegenstellingen. De drie ‘jonge’ universiteiten van Maastricht, Tilburg en Rotterdam, dreigden volgens collegevoorzitter Jo Ritzen onlangs zelfs uit de VSNU te stappen als ze niet meer onderzoeksgeld zouden krijgen.
‘Mijn blikrichting is niet dit soort geschiedenissen. De collegeleden hebben mij gekozen als hun nieuwe voorzitter. Volgens dat mandaat ga ik mijn werk doen, ik ga niet kissebissen over meningsverschillen uit het verleden. Maar verschillen zullen er altijd blijven.’
In welke richting moet de VSNU zich onder uw leiding ontwikkelen?
‘We willen meer zijn dan alleen een werkgeversvereniging. Een van de ambities is dat de VSNU een platform wordt voor de onderwijspraktijk aan de universiteiten. We hopen te bevorderen dat docenten meer gaan samenwerken. Waarom zouden docenten geschiedenis uit Groningen niet eens in Nijmegen gaan kijken als ze hun bacheloropleiding willen aanpassen? Onderzoekers werken ook samen – die vinden heus niet telkens opnieuw het wiel uit.’
‘Daarnaast wil ik dat de VSNU en alle andere clubs op en rond het Binnenhof elkaar wat meer gaan stimuleren. We moeten af van het geklaag, want dat werkt averechts. Wat mij betreft gaan we meer samenwerken op minder thema’s. Ik ben er van overtuigd dat je meer gedaan krijgt met een constructieve houding.’
Dan heeft u nog wel wat te doen. De afgelopen jaren waren de verhoudingen tussen VSNU en overheid uitgesproken slecht.
‘Ik ben hier ook niet gekomen om het aquarium schoon te houden en af en toe de vissen te voeren. Maar zo onoverbrugbaar zijn de tegenstellingen nu ook weer niet. Nogmaals, met een verandering in attitude zijn we al een heel eind verder.’
Het aanhoudende debat over leerrechtenbekostiging lijkt een nieuwe fase in te gaan: de PvdA wil er nog eens naar kijken en de ChristenUnie is faliekant tegen. Gaat u dit nog beïnvloeden?
‘Ik hoop vooral dat het de komende tijd niet steeds over die leerrechten blijft gaan. Het is namelijk een bijzaak, want het geld volgt de student al jaren. Leerrechten maken het alleen maar onnodig ingewikkeld. Door er steeds nieuwe argumenten tegenin te brengen, hebben we er zelf aan bijgedragen dat het een hoofdpunt is geworden. Dat moeten we maar niet meer doen. We kunnen ons beter concentreren op waar het werkelijk om gaat: het beste naar boven halen in onze studenten. En dat is voor mij geen tegeltjeswijsheid.’
Er wordt veel gevraagd van het hoger onderwijs: straks moet de helft van de beroepsbevolking hoogopgeleid zijn. Is dat vooral een taak van de hogescholen of spelen de universiteiten ook een rol?
‘Het zou boerenbedrog zijn om te beweren dat de universiteiten aanzienlijk meer aanwas kunnen krijgen dan nu. Wel kunnen we het gevecht aangaan met de studie-uitval. Die moet te halveren zijn door de bacheloropleiding intensiever en gevarieerder te maken. Dat vergt een cultuuromslag. De meeste docenten zijn het liefst met onderzoek bezig en bekommeren zich vervolgens het meest om hun promovendi en masterstudenten. De bachelorstudenten hangen er daardoor een beetje bij. Wij moeten op zoek naar een nieuwe balans.’
‘Tegelijk moeten we de studenten ervan overtuigen dat een free ride niet bestaat. Maar ik ben optimistisch: bij de Universiteit van Amsterdam enquêteerden we onze studenten regelmatig. De laatste keer vroeg eenderde van de ondervraagden om meer studiestof. Dat is weer eens wat anders dan studenten die alleen tweehonderd pagina’s willen lezen als een boek grote letters en veel plaatjes heeft, zoals je dat vroeger meemaakte.’
Binnen de VSNU zijn afspraken gemaakt over het bindend studieadvies. Wie onvoldoende studiepunten haalt moet vertrekken. De Rijksuniversiteit Groningen wil het niet invoeren. Begrijpt u haar bezwaren?
‘We hebben allemaal moeite met het mechanische aspect van die ingreep. Maar het is wel een manier om studenten duidelijk te maken dat ze hun opleiding serieus moeten nemen. Natuurlijk zou het normaal moeten zijn dat het leeuwendeel zijn zestig jaarlijkse studiepunten haalt, met hooguit een herkansing in de zomer. Een kwart van hen zou zelfs negentig studiepunten moeten kunnen halen, want nu studeren velen maar op halve kracht.’
‘De oplossing zit in beginfase van de opleiding. Studenten die probleemloos hun eerste tentamens binnenhalen, komen meestal fluitend de opleiding door. De mensen waarmee het in de eerste maanden misgaat, blijven in de problemen komen, als ze al niet helemaal afhaken. De aanpak van dat probleem raakt het hele wetenschappelijk onderwijs. Dus als de Universiteit Twente een succesvolle methode tegen studie-uitval verzint, moeten de andere universiteiten die via de VSNU eenvoudig kunnen overnemen.’
Je zou er ook voor kunnen kiezen om het onderwijs aan studenten bij minder universiteiten te concentreren. Dat zorgt voor meer massa en dus voor meer middelen.
‘Er zijn nu al bijna geen universiteiten met opleidingen die zo klein zijn dat er geld bij moet. De meeste van onze opleidingen en onderzoeksuniversiteiten zijn eerder te groot dan te klein. De UvA en de Universiteit Utrecht zijn met hun 25 à 30 duizend studenten echt kolossaal voor een onderzoeksuniversiteit. In Engeland of de VS is 15 duizend echt de limiet voor een onderzoeksuniversiteit.’
In de Tweede Kamer is recent nog geklaagd over het feit dat er nauwelijks Nobelprijswinnaars in Nederland werken. Wat kunt u daar aan doen?
‘Er zijn meer manieren om het Nederlandse onderzoek langs de meetlat te leggen. Nederland is buitenproportioneel goed aanwezig in de top. In de wiskunde, sterrenkunde en klinisch-wetenschappelijke onderzoek valt Nederland vaak in de prijzen. Alleen zijn dit niet de onderdelen waarop Nobelprijzen worden verdeeld. Daarmee zeg ik niet dat we op onze lauweren moeten rusten. Maar de citatiescores en publicaties in tijdschriften zeggen heel veel: de Nederlandse universiteiten spelen echt in de Champions League van de wetenschap.’
Het aantal lectoren aan hogescholen groeit flink. Verwacht u concurrentie om het onderzoeksgeld?
‘Daar maak ik me geen grote zorgen om. De hogescholen zijn zich aan het ontwikkelen tot professionelere organisaties met meer wetenschappelijk geschoold personeel. Ze moeten helpen met de ontwikkeling van de kenniseconomie en daarbij richting geven in plaats van volgen. Dat daar een bepaalde kennisfunctie bij hoort, lijkt me vanzelfsprekend.’
|
||