Mensen kijken naar het spel. Thuis voor de buis, met vrienden in de kroeg, of met z'n duizenden in het stadion. Maar tweemaal drie kwartier is best wel lang en eigenlijk is het schouwspel best wel saai. Daarom vermaken de toeschouwers zichzelf. Ze dossen zich uit, beschilderen hun kop, zingen liedjes, roepen stoute dingen, of gaan met elkaar op de vuist. Maar ook dat is louter spel. De vijand is geen rivaal. Hem wordt geen voedsel, geen territorium en zelfs geen vrouw ontnomen. Het is een lolletje. Een onbeduidend spelletje.
Toch wordt er politie naar de stadions gedirigeerd. Want wat lijkt op onlusten dient als onlusten te worden bestreden. Voor de agenten is het misschien menens, maar de supporters verwelkomen hen als nieuwe speelkameraadjes. Net zo als hun andere speelkameraadjes. Met liedjes, stoute teksten, stenen en knokpartijtjes. Lachen, gieren, brullen. Maar verder heeft het niets te betekenen. Het blijft een spelletje.
En dan is er een staking. Wat heeft die dan te betekenen? Ik bedoel, als vakbonden iets belangrijks willen, proberen ze de economie tot staan te brengen. Dan leggen ze fabrieken plat, zetten ze treinen stil, blokkeren ze de snelwegen. Nu leggen ze de voetbalcompetitie plat. Is deze staking misschien ook gewoon een spelletje?
Ik heb een neefje van vier. Leuk joch, beetje verwend. Als ie zijn zin niet krijgt zegt ie: `Je mag niet zo doen, oom Harold, anders wil ik niet meer met je spelen.' Hoe infantiel is de samenleving waar dit het zwaarste dreigement is.