Geen stufi voor `rich kids'

| Redactie

De meeste studenten zijn niet erg prijsgevoelig: ze zouden ook gaan studeren als er geen studiefinanciering op hun rekening werd gestort. Voor een minderheid, afkomstig uit lagere sociaal-economische klassen, ligt dat anders. Richt publieke subsidies dus op studenten die het écht nodig hebben, vindt oud-UT-student Hans Vossensteyn. Morgen promoveert hij aan de faculteit BBT op zijn onderzoek naar perceptions of student price-responsiveness.


Zelf heeft hij zijn studielening van achttienduizend gulden allang afgelost, vertelt Vossensteyn terwijl hij in een Enschedese kledingverhuurwinkel zijn helderwitte vlinderstrikje rechttrekt. Student Hans was niet zo huiverig om de bank in te schakelen, mede dankzij de financiële instelling van pa en ma Vossensteyn. In het voorwoord van zijn proefschrift staat het zo: `I am deeply grateful to my parents who taught me not to be afraid of student loans.'

Maar, prijsbewust is hij wel, en het klassieke rokkostuum dat hij vrijdag de vierentwintigste juni zal dragen, wordt dan ook gehuurd. Vandaag moet hij komen passen. Het strikje zit perfect, maar de pantalon lijkt nog wat wijd, die mag een maatje kleiner. Ook moet hij de maten nog doorgeven voor de rokkostuums die zijn paranimfen, zijn twee broers, zullen dragen. `In theorie kan een promovendus zijn paranimfen om raad vragen tijdens de verdediging van het proefschrift. Maar mijn broers weten niks van mijn onderzoek, dus op dat gebied zal ik weinig aan ze hebben!'

Dat zal wel meevallen: over studeren en geld weet bijna iedereen immers wel wat te zeggen. Vossensteyn maakte er zelfs zijn beroep van. Hij werkt sinds 1991, na zijn studie bestuurskunde aan de UT, voor CHEPS, het Center for Higher Education and Policy Studies, gelieerd aan de faculteit BBT. Hij houdt zich al jaren bezig met allerlei issues omtrent studiefinanciering en collegegelden. Maar na al die jaren van onderzoek snapte hij nog steeds bitter weinig van studenten, bekent hij in zijn kamer in het Capitool.

`Ze klagen steen en been over de kosten van onderwijs. Als je de uiteindelijke baten ziet, dan is dat onbegrijpelijk. Volgens Amerikaans onderzoek verdient iemand die heeft gestudeerd over zijn hele leven een miljoen dollar méér dan wie niet heeft gestudeerd! Dat staat toch in geen verhouding tot de investering? Waarom zijn studenten dan toch zo bang voor cost sharing: collegegeldverhogingen en leningen? Waarom staan ze bij het minste of geringste op het Malieveld? Hoe zit dat nou precies met de prijsgevoeligheid van studenten? En hoe reageren studenten uit sociale achterstandsgroepen?'

Tempobeurs

Een belangwekkend onderwerp, vindt hij, want beleidsmakers gebruiken financiële prikkels om het gedrag van studenten te beïnvloeden. `Denk aan de tempobeurs die in 1996 werd ingevoerd. Die had een marginaal effect: de studieduur ging van 6,1 naar 5,8 jaar.' Dat financiële prikkels niet werken blijkt ook uit eerder onderzoek. Collegegelden, beurzen en leningen hebben nauwelijks invloed op de keuzes van studenten. Studiekeuzes worden juist het sterkst beïnvloed door niet-financiële factoren, zoals de opleiding van ouders, eindexamenscores en de afstand tussen ouderlijk huis en de onderwijsinstelling.

Is het écht waar dat geld er niet toe doet?, vroeg Vossensteyn zich af. Maar waarom ageren studenten dan toch zo tegen collegegeldverhogingen? Hij laat er in zijn proefschrift een economische gedragstheorie op los. `Mensen nemen geen rationele financiële beslissingen, maar hebben een gekleurde blik op kosten en baten die wordt veroorzaakt door een aantal psychologische mechanismen. Voorbeeldje: het is rationeel geredeneerd logischer om tijdens je studie geen bijbaantje te nemen, daardoor eerder klaar te zijn en sneller de arbeidsmarkt op te kunnen om geld te verdienen. Toch nemen veel studenten wel een baantje. Ze lopen vertraging op en missen daardoor een paar goedbetaalde arbeidsjaren. Niet rationeel. Dat komt door het psychologische mechanisme dat mensen grotere waarde hechten aan korte termijn baten en -kosten dan aan toekomstige. Dat verklaart de vrees voor verhogingen in collegegeld: studenten kijken vooral naar de korte termijn.'

Vossensteyn ontdekte via empirisch onderzoek onder een grote groep eerstejaars dat studenten van verschillende sociaal-economische herkomst verschillende percepties van financiële prikkels hebben: ze schatten de kosten en baten van studeren anders in. Studenten uit lagere sociaal-economische milieus vinden studeren meer risicovol, vinden beurzen belangrijker, verwachten een lager toekomstig inkomen en vinden studieschulden minder acceptabel dan andere studenten. `Dat komt doordat ze een ander referentiekader hebben: voor hun ouders vormt een studerend kind een last, voor rijke ouders is een kind dat niet gaat studeren juist een last.'

Voorbeeld

Maar ondanks het feit dat studenten uit verschillende milieus verschillend denken over geld, concludeert Vossensteyn dat die verschillende percepties niet direct tot verschillend keuzegedrag hoeven te leiden: de sociaal-economische samenstelling van de studentenpopulatie is de afgelopen jaren niet substantieel gewijzigd. Vossensteyn geeft een voorbeeld. `Mensen uit lagere sociaal-economische groepen hebben de grootste leenaversie, ze percipiëren lenen als zeer onaantrekkelijk. Toch sluiten zij de meeste leningen af: omdat ze wel moeten.' Hij ergert zich dan ook mateloos aan de mediahype over de vermeende ontoegankelijkheid van hoger onderwijs door cost sharing. `Er is helemaal geen bewijs voor dat studenten stoppen met studeren als ze meer zelf moeten betalen. Mijn onderzoek toont juist aan dat ze ondanks de leenaversie toch wel lenen. De negatieve atmosfeer in de media is volgens mij schadelijker dan cost sharing op zich.'

Tot nu toe verliep de lastenverzwaring zeer geleidelijk, maar cost sharing heeft wel een grens. Vossensteyn: `Als het te duur wordt, zullen studenten uit lage sociaal-economische klassen op een gegeven moment voor een hogeschool kiezen in plaats van de universiteit, omdat ze die investering als lager inschatten. En als studenten uit deze groepen helemaal geen stufi meer krijgen, dan stoppen ze met studeren. Voor studenten uit gegoede milieus geldt dat niet. Die antwoordden ja op de vraag of ze zouden studeren als er geen studiefinanciering tegenover stond.'

Vossensteyn ziet hiermee zijn filosofie over het Nederlandse studiefinancieringsstelsel weer eens bevestigd. `Ons belastinggeld gaat voor een groot deel naar studenten uit gegoede gezinnen. Die hebben dat geld echt niet nodig, zouden anders ook wel studeren. Ik noem het kolder om de basisbeurs aan “jan en alleman” uit te delen.'

Patroon

Hij zou graag een stelsel zien dat alleen de lagere sociaal-economische klassen subsidieert. `Rijke' kinderen kunnen lenen, zodat ze wel financieel zelfstandig blijven. Het geld dat overblijft moet worden ingezet om scholieren en ouders uit lagere sociale klassen goed te informeren. `Die groep is nog niet goed genoeg vertegenwoordigd in het hoger onderwijs, ze denken dat studeren niet voor hen is weggelegd. Dat patroon moet je in een vroeg stadium doorbreken voordat het kind al ergens is voorgeparkeerd. Laat die mensen weten dat studeren inderdaad duur is, maar dat de opbrengst veel en veel groter is. En in het geval men later toch in een laagbetaalde baan belandt, zijn de voorwaarden van een studielening coulant genoeg om te zorgen dat er geen terugbetalingsproblemen ontstaan.'

Vossensteyn vindt dat zijn voorstel om gegoede gezinnen niet te subsidiëren niet beperkt moet blijven tot het onderwijs. `Op meer terreinen rechtvaardigen private baten een private investering, zoals in de zorg en de sociale zekerheid.'

Hans Vossensteyn (Foto: Arjan Reef)
Hans Vossensteyn (Foto: Arjan Reef)

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.