De resultaten zijn vergeleken met een onderzoek dat Elsevier tien jaar geleden uitvoerde. De belangrijkste conclusie is dat bedrijven nog steeds veel waarde hechten aan nevenactiviteiten, maar dat steeds minder studenten aan die vraag kunnen voldoen.
Uit het onderzoek blijkt dat kleine en grote organisaties als Price Waterhouse Coopers, Rabobank en Heineken, vooral veel belang hechten aan de persoonlijke ontwikkeling die studenten, dankzij nevenactiviteiten, doormaken. In vergelijking met tien jaar geleden is er wat dat betreft weinig veranderd. Werkgevers merken de laatste jaren echter dat studenten steeds moeilijker aan hun verwachtingen kunnen voldoen: ze betreden op jongere leeftijd de arbeidsmarkt en zijn minder actief geweest naast hun studie. Ook merken bedrijven dat studenten minder vaak kiezen voor een extra stage wanneer deze studievertraging veroorzaakt. De onderzoekers verwachten dat deze veranderingen in sterke mate gerelateerd zijn aan de toegenomen studiedruk voor studenten.
Uit de enquête die is afgenomen onder de hoofden P&O en HRM blijkt dat studierichting het belangrijkste selectiecriterium is, gevolgd door communicatieve en sociale vaardigheden.
Bestuurswerk
Opvallend is dat studieresultaten, in tegenstelling tot tien jaar geleden, een minder doorslaggevende rol spelen. In 1995 werd dit criterium nog beoordeeld met een 6,8, nu, tien jaar later, met een 5,5. De tweede opvallende verandering in de selectiecriteria is dat bedrijven tegenwoordig meer waarde hechten aan het vervullen van bestuurs- of commissiewerk bij een studentenvereniging. Tien jaar geleden stond dit criterium op positie 20 met een gemiddeld cijfer van 5,4. Nu staat het op positie 13 met een gemiddeld cijfer van 6,2. Uit gesprekken met bestuurders van 46 studentengezelligheidsverenigingen blijkt dat gemiddeld 48,4% van hun leden actief is.
De Landelijke Kamer van Verenigingen, gevestigd in Utrecht, is het overkoepelende orgaan van studentenverenigingen in Nederland en vertegenwoordigt ongeveer 40.00 studenten.