In heel Europa kunnen vrouwelijke promovendi en docenten aan universiteiten met recht klagen over het glazen plafond, maar in Nederland nog het meest. Dat blijkt uit een EU-rapport over seksediscriminatie in de wetenschap.
In alle dertig onderzochte landen hebben vrouwen minder kans om vooruit te komen. Als het ze lukt, doen ze er langer over. Op alle niveaus haken relatief veel vrouwen af, meldt de Helsinki-groep voor vrouwen en wetenschap, die de studie verrichtte.
Hoe dichter bij de top, hoe lager het aandeel vrouwen wordt. In Nederland was het aandeel vrouwen onder universitair docenten (fulltime en parttime) eind 2000 22 procent, onder universitair hoofddocenten 11 procent en onder hoogleraren 6 procent.
Nederland bevindt zich met Ierland en Denemarken (7% vrouwelijke hoogleraren) in de achterhoede. Aanzienlijk beter zijn de kansen in Zweden en Hongarije (beiden 13%), Estland en Frankrijk (beiden 15%), Polen (17%) en Finland (20%). Het is niet allemaal kommer en kwel. In Europa is de meerderheid van de studenten vrouwelijk. Voor Nederland is dat cijfer iets lager: 48%. Dat betekent nog altijd een aanzienlijke stijging ten opzichte 1970, toen een op de vijf studenten vrouwelijk was.
Die inhaalrace leidde er ook toe dat meer vrouwen op Nederlandse universiteiten aan de bak kwamen. Bij de bezuinigingen en herstructureringen in de jaren tachtig en negentig waren ze als nieuwkomers de eersten om er uit te vliegen. Zodat de Europese Unie de ondervertegenwoordiging van vrouwen op universiteiten en onderzoeksinstituten in Nederland nog steeds problematisch noemt.
'Brussel' heeft de seksediscriminatie niet alleen op de agenda gezet uit medelijden met vrouwen in de wetenschap. In maart 2000 sprak de Europese Raad in Lissabon de ambitie uit om binnen tien jaar 'de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden'. Daarbij denkt de EU zich het verlies van vrouwelijk wetenschappelijk talent niet te kunnen permitteren. Nog los van het feit dat wetenschappelijke organisaties met de huidige oververtegenwoordiging van mannen een slechte afspiegeling van de maatschappij vormen.
Daarom moeten gelijke kansen voor mannen en vrouwen een belangrijk criterium worden bij de verdeling van de 17,5 miljard aan onderzoeksgelden in het kader van het Zesde Kaderprogramma (2003-2006), zo beveelt de Helsinki Groep aan.