Nieuwe instituten moeten vooral gericht zijn op samenwerking

| Redactie

De onbewuste of bewuste manipulatie aan deze universiteit gaat nog steeds door. De clustering van faculteiten is nu bijna doorgedrukt en mag nu dus alle aandacht opeisen. Weet u nog dat het CvB begin 2001 bezwoer dat het woord clusteren niet in zijn woordenboek voorkwam? Een plan voor clusteren sneuvelde enkele jaren geleden nog door massale tegenstand. Hoe kan dit alles? Moeheid en demotivatie va

De onbewuste of bewuste manipulatie aan deze universiteit gaat nog steeds door. De clustering van faculteiten is nu bijna doorgedrukt en mag nu dus alle aandacht opeisen. Weet u nog dat het CvB begin 2001 bezwoer dat het woord clusteren niet in zijn woordenboek voorkwam? Een plan voor clusteren sneuvelde enkele jaren geleden nog door massale tegenstand.

Hoe kan dit alles? Moeheid en demotivatie van het personeel is volgens mij de enige verklaring. Een manager zou dat niet moeten nasteven in zijn organisatie, maar ja wij zijn geen bedrijf, maar een plek waar enkele mensen een hele grote ego krijgen.

Die onoplettendheid van de basis gaat ons nog eens opbreken. Terwijl we druk zijn met de opzet van een vier- of vijffaculteitenstructuur, heeft de meerderheid niet door dat er een veel groter kwaad vorm krijgt. Ik bedoel de vorming van top-down instituten. Na de kanteling en terugkanteling is het onduidelijk waarom er nu weer gekanteld moet worden. Bij velen is denk ik ook niet helder dat de aard van de instituten sterk gaat wijzigen.

De instituten zijn opgericht om een samenwerking van onderop vorm te geven. In de nieuwe structuur gaat het instituut (dat wil zeggen de directeur) het onderzoek bepalen. Die grote verandering verhoudt zich maar moeizaam met de wettelijke taak van de faculteitsdecaan ten aanzien van wetenschapsbeoefening. De wet voorziet er niet in dat de instituutsdirecteur deze taken overneemt. Art. 9.12 lid 1 maakt dit ook eigenlijk onmogelijk. In het huidige bestuurs- en beheersreglement (BBR 1998) zijn instituten ondergeschikt zijn aan faculteiten. De instituutsdirecteur maakt zijn onderzoeksprogramma in overleg met de decaan. Instituten kunnen niet ingesteld worden zonder toestemming van de betrokken decanen.

Het belangrijkste argument voor de versterking van de instituten, in casu het vergroten van de macht van de instituutsdirecteuren, is dat er van buiten steeds grotere onderzoeksprojecten op ons afkomen. De directeur moet deze kunnen inbedden in de organisatie. In die optiek moet hij hoogleraren kunnen aansturen en onderzoeksprogramma's aanpassen.

Het punt is dat hij daarbij op het gebied komt van de eigen verantwoordelijkheid van de hoogleraar en op dat van de faculteitsdecaan. Natuurlijk is dat op te lossen in goed overleg, maar daarvoor is een coördinatorschap voldoende. Dat daarbij een machtsbasis nodig is, is geen steekhoudend argument. Het aantal plaatsen dat goede onderzoeksgroepen uit dit soort financiering krijgen is klein. Kwaliteit blijkt uit financiering op inhoudelijke gronden en niet uit meeliften met bredere programma's.

Een 'bijkomend' probleem is dat de medezeggenschap in de instituten waarschijnlijk niet geregeld wordt. Naar verluidt en op basis van ervaringen in het recente verleden voelen de instituutsdirecteuren niet veel voor medezeggenschap. De wet is echter heel duidelijk: als de instituten beheerstaken krijgen moet er een medezeggenschap zijn. De weg die op de UT gevolgd gaat worden is waarschijnlijk: geef de instituten geld en macht, maar breng het personeel onder bij een faculteit en besteedt de administratie uit. Op basis daarvan kun je beweren dat de instituten geen beheerstaken hebben. Maar dit staat op gespannen voet met de wet want die koppelt heel nadrukkelijk het hebben van beheerstaken aan het krijgen van zelfstandige financiering.

Dus geen nieuwe faculteiten en instituten?

Misschien toch wel, maar dan niet om bestuursprocessen te verbeteren enmachtsstructuren te bouwen, maar om de primaire processen te verbeteren. Er is een situatie gegroeid waarbij de één op één-relatie tussen faculteiten en opleidingen niet meer bestaat. Sommige opleidingen hebben nog een thuisfaculteit, andere alleen maar een penvoerende faculteit. Voor een goede motivatie en coördinatie is dit geen gezonde situatie. Misschien is het een goed argument om grotere faculteiten te vormen. Als de meeste opleidingen daarmee weer een thuisfaculteit krijgen en de decaan van zo'n faculteit de coördinatie tussen de opleidingsdirecteuren kan verzorgen is er echt iets gewonnen.

Het onderbrengen van bijna al het onderzoek in instituten kan voordelen hebben. Het kan wenselijk zijn dat er wat grotere eenheden ontstaan. De taak van een instituut moet dan coördinerend zijn en samenwerking bevorderend maar zeker niet hiërarchisch van opzet.

Hans Albers, voorzitter Faculteitsraad EL (op persoonlijke titel)

Citaten uit de wet:

Artikel 9.12. Faculteit; decaan

1. De verzorging van het onderwijs en de beoefening van de wetenschap geschieden in de faculteit. Aan het hoofd van de faculteit staat de decaan van de faculteit.

Artikel 9.14. Taken en bevoegdheden decaan algemeen; faculteitsreglement

1. De decaan is belast met de algemene leiding van de faculteit. De decaan is voorts belast met het bestuur en de inrichting van de faculteit voor het onderwijs en de wetenschapsbeoefening.

Artikel 9.15. Overige taken en bevoegdheden decaan

1. De decaan is, onverminderd artikel 9.5, voorts belast met: (......)

c. het vaststellen van het jaarlijks onderzoekprogramma van de faculteit,

d. het houden van toezicht op de uitvoering van de onderwijs- en examenregeling en op het jaarlijks onderzoekprogramma, alsmede het uitbrengen van regelmatig verslag hieromtrent aan het college van bestuur, (......)

Bram Borkent


Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.