Het sectorplan dat de tu's in maart aan de staatssecretaris presenteerden en waarin wordt gestreefd naar een federatieve TU Nederland, gaat beduidend verder dan de `bescheiden' opdracht die de drie instellingen anderhalf jaar geleden van Nijs kregen. De tu's zijn die vervolgens zelf gaan uitbouwen, constateert Nijs. `Op een gegeven moment hebben ze gezegd: wij willen verder gaan dan alleen de samenwerking op het gebied van onderwijs. We gaan ook kijken naar het onderzoek en naar de toepassing daarvan. Prima, vind ik.'
`De drie instellingen zijn er niet op uit elkaar te kopiëren,'vervolgt de staatssecretaris, `maar zijn bezig de sterke punten bij elkaar te leggen en zich daarmee te profileren. Ze knokken dus niet tegen elkaar, maar maken een gezamenlijke vuist waarmee ze de concurrentie met andere instellingen in Europa aangaan. Dat vind ik eigenlijk het mooiste van de plannen. Nederland is bovendien te klein om elkaar de tent uit te knokken.'
Volgens de staatssecretaris is het Sectorplan een `fantastisch voorbeeld' voor andere onderwijsinstellingen. `Er is geen enkele combinatie van universiteiten die zo ver samenwerkt. De tijd is er rijp voor. Ik vind dan ook dat andere instellingen dit voorbeeld maar moeten volgen, maar wel op hun eigen manier.'
Karakter
Voor het aangaan van dergelijke samenwerkingsverbanden moet bij veel mensen wel eerst een knop om, constateert de bewindsvrouw. `Centraal staat het idee dat je als universiteit of hogeschool meerwaarde haalt uit het samenwerken met anderen. Maar dat vinden we in Nederland nog wel eens lastig. Wij zijn niet echt goede netwerkers. Dat zit in ons karakter; we vinden over het algemeen dat we alles erg goed kunnen en vooral dat we het zélf wel kunnen.'
Het omzetten van die knop gaat tegenwoordig wel wat makkelijker, meent Nijs. `In de huidige wereld word je eigenlijk pas echt goed juist door netwerken en door samenwerking met anderen. Het Sectorplan past heel goed binnen die trend. Enerzijds is er de overheid die aangeeft: `zoek je sterke punten op, bouw de zwakkere af en zoek samenwerking'. Anderzijds is er een aantal universiteiten dat het financieel toch wel een beetje moeilijk heeft. Er is dus ook een zekere financiële noodzaak om jezelf als instelling te veranderen, te versterken en opnieuw op de kaart te zetten. Als dergelijke omstandigheden bij elkaar komen, ontstaat er vanzelf een momentum.
`Wat we ook niet moeten wegvlakken, is dat twee van de drie tu-voorzitters uit het bedrijfsleven komen en dat de derde van zichzelf ontzettend ondernemend is. Het zijn mensen die het gewend zijn dit soort samenwerkingen op te zoeken. Daardoor denk ik dat dit proces wat soepeler verloopt, omdat ze elkaar goed begrijpen. Natuurlijk wil je als voorzitter dat je eigen universiteit hier beter uitkomt. Dat is ook goed. Als je je eigenbelang in zo'n verregaande samenwerking niet in de gaten houdt, struikel je vroeg of laat toch. In dit plan zijn eigenbelang en gezamenlijk belang verenigd en dat vind ik heel bijzonder.'
Draagkracht
Maar met de overeenstemming tussen de collegevoorzitters zijn de tu's er nog niet, benadrukt Nijs: `Dit is een heel verstrekkend plan. Je bouwt samen aan een bepaalde reputatie, waarmee je eigen reputatie in zekere zin op de tweede plaats komt. Ik kan me voorstellen dat sommige mensen binnen de TU/e zeggen: `Eindhoven, goeie ouwe universiteit, moet dat nou?'. Het is best lastig om mensen aan het veranderen te krijgen, ook binnen universiteiten. Die wisselwerking tussen wat de voorzitters willen en de draagkracht die je nodig hebt vanuit de organisatie, zorgt tijdens het vormgeven van dit soort plannen voor een bepaalde spanning.'
Maar die spanning is juist gezond, vindt de staatssecretaris. Sowieso is ze vooral positief over de 3TU-plannen en terughoudend met suggesties of kritiek. `Ik vind dat het niet aan mij is om te bepalen hoe zij het moeten gaan doen. Die behoefte heb ik ook niet. Natuurlijk verwachten zij van mij wel een stukje bevestiging in de trant van: is dit de goede weg? En daar bovenop komt dan al snel de vraag: kun je ons helpen met de tweehonderd miljoen euro die we hiervoor nodig hebben?'
Wat dat geld betreft kunnen de tu's hun hoop vooralsnog laten varen. `Ik heb gemerkt dat het een soort van reflex is - misschien wel typisch Nederlands -, om mensen met geld te belonen voor iets goeds. Ik vind dit een goed en belangrijk project, maar vind eigenlijk dat de drie tu's dit in eerste instantie op eigen kracht zouden moeten kunnen doen. Het moet mogelijk zijn om met deze drie instellingen tweehonderd miljoen te lenen.'
Een concreet steuntje in de rug van overheidswege is natuurlijk mooi, erkent Nijs, `maar het is niet echt de taak van de overheid om het allemaal maar te financieren. Ik zou ook niet weten waar ik het geld vandaan zou moeten halen. Bovendien ga ik niet alleen voor de drie tu's geld opzij zetten. Als je dat ook voor andere universiteiten moet gaan doen die willen gaan samenwerken, kom je al snel aan een half miljard euro of meer. De kunst is om binnen het bestaande beleid te kijken wat wij momenteel nog in onze enveloppen hebben zitten, zoals dat zo mooi heet, en welke enveloppen passen bij dit soort samenwerking.'
Daarnaast heeft de staatssecretaris haar hoop gevestigd op het bedrijfsleven. `Het gaat er mij niet alleen om dat bedrijven geld op tafel moeten leggen. Het zou ook goed zijn als ze, zoals Shell nu al veel doet met Delft en Philips met Eindhoven, samenwerking in het totale verband gaan zoeken en niet blijven hangen in de individuele relaties die ze al hebben.'
Convenant
Nijs ziet de bijdragen van verschillende partijen graag op korte termijn geconcretiseerd in de vorm van een convenant tussen de tu's, de overheid en het bedrijfsleven. Hierin wordt vastgelegd wat ieders rol in het geheel is en worden afspraken gemaakt. De staatssecretaris wil hiermee niet al te lang wachten, maar of het convenant er dit jaar nog komt, weet ze niet. `Dit jaar is voor de drie tu's niet eens zo heel belangrijk; dit plan speelt toch meer op langere termijn. Wat wél belangrijk is: als hier vanuit de overheid geld voor komt, dan moet dat in ieder geval in de begroting staan. Dat betekent dat er voor Prinsjesdag duidelijkheid over moet zijn.'
Hoe de beoogde federatie van de drie tu's eruit moet komen te zien, is wat Nijs betreft minder urgent: `Het is natuurlijk wel slim om voor ogen te hebben wat je einddoel is, maar ik vind het verstandig om de weg daar naartoe wat opener te houden. Dat kan ook. Deze universiteiten vertrouwen elkaar, hebben al een heel proces met elkaar doorgemaakt en een gezamenlijke visie ontwikkeld. Hoe ze daar precies naartoe gaan, wordt dan ook minder van belang.'
Volgens Nijs hoeven onderwijsinstellingen niet per se te fuseren om een federatie te beklinken. `Een meer virtueel netwerk is natuurlijk ook heel erg mooi.' Dat neemt niet weg dat een fusie wat haar betreft niet uitgesloten is: `Die optie blijft net zolang bestaan totdat je gefuseerd bent, denk ik. Of het een goede optie zou zijn? Het is te vroeg om daar iets over te zeggen. Ze moeten eerst maar eens zien hoe hun samenwerking gestalte krijgt en daaraan hebben ze voorlopig hun handen wel vol.'
De auteur van dit interview is redacteur bij Cursor, weekblad van de TU/e.
Monique van de Ven
Foto: Bart van Overbeeke