Voors en tegen van het Twentemodel

| Redactie

Het is te vroeg voor een evaluatie van het Twentemodel. Daar zijn vriend en vijand van de UT-reorganisatie, die in 2001 werd doorgevoerd, het over eens. Maar of onderwijs en onderzoek nu dichter bij elkaar of juist verder van elkaar af zijn komen te staan, daarin verschillen ze nu alvast radicaal van mening.


Niet dat de vonken er vorige week woensdag in de Vrijhof vanaf vlogen, op het jaarlijkse symposium van de academische vakbond Vawo, dat naar aanleiding van het afscheid van UT-medewerker Pieter Fokkink was georganiseerd. De (Twentse) sprekers hielden braaf hun verhaal en verdedigden beleefd hun stelling onder leiding van dagvoorzitter Winnie Sorgdrager, lid van de raad van toezicht. Maar wel werd duidelijk dat iedereen het zijne kan zien in de organisatiestructuur met faculteiten en instituten, die de UT sinds kort kent.

Het is alleen maar de organisatie van onderwijs en onderzoek die gescheiden is, benadrukte CvB-lid Huib de Jong in zijn bijdrage. Inhoudelijk blijven onderwijs en onderzoek immers met elkaar verbonden via de leerstoelen en doordat zowel faculteitsdecanen als instituutsdirecteuren in het universitair managementteam zitten. De nieuwe organisatievorm maakt het makkelijker om externe gelden voor onderwijs en onderzoek binnen te halen, die steeds meer in concurrentie met derden moeten worden veroverd op deelmarkten met een geheel eigen dynamiek. Aan de stabiliteit van de nieuwe organisatie moet nog verder worden gebouwd,' erkent De Jong, maar de eerste tekenen van succes zijn er volgens hem al: `In het onderwijs hebben we nu al stappen gezet, waar we anders veel meer tijd voor nodig hadden gehad, en bij het binnenhalen van onderzoekssubsidies zoals Bsik-gelden hebben we fantastisch gescoord,' aldus De Jong.

Dat komt inderdaad doordat de UT met haar instituten `sterke gesprekspartners' heeft gecreëerd, met een duidelijke onderzoeksfocus en flinke massa, betoogde CTIT-directeur en voormalig CvB-lid Peter Apers. Het veelgehoorde verwijt dat onderwijs en onderzoek in de nieuwe organisatie te veel los van elkaar zouden staan, bestempelt hij als `lariekoek'. Apers: `Mijn medewerkers doen het allebei, en ik zou niet weten hoe het anders moest. Doordat onderwijs en onderzoek een gelijkwaardige positie hebben gekregen in het nieuwe model, zijn ze juist dichter bij elkaar gekomen.'

Opleidingsdirecteur Kees Ruijter (industrieel ontwerpen en werktuigbouwkunde) is het daar niet mee eens. Het onderwijs is in de nieuwe structuur de zwakste schakel geworden, vindt hij. Alleen al de vertegenwoordiging in het UMT deugt niet: zes wetenschappelijk directeuren en vijf decanen is geen evenwichtige samenstelling. Bovendien vraagt Ruijter zich af of een decaan wel bij elke opleiding binnen zijn faculteit even betrokken kan zijn. Een van zijn suggesties luidt daarom: versterk het middenniveau in de faculteiten en geef de opleidingsdirecteuren een positie die gelijkwaardig is aan die van de wetenschappelijk directeuren.

UT-hoogleraar filosofie Hans Achterhuis trok in zijn bijdrage van leer tegen de toegenomen bureaucratisering bij het aanvragen van onderzoeksmiddelen. De procedures daarvoor zijn volgens hem vooral toegesneden op grootschalig bètaonderzoek dat meestal goed in teamverband kan worden uitgevoerd. Goed geesteswetenschappelijk onderzoek kan echter niet gezamenlijk worden uitgevoerd, volgens Achterhuis, en laat zich evenmin makkelijk plannen of voorspellen, zoals de procedures eisen. Daarom kunnen in de alfawetenschappen beter goede onderzoekers gefinancierd worden dan goed geschreven onderzoeksvoorstellen.

`Het Twentemodel is een structuur waarin je verantwoording moet afleggen aan allerlei lagen. Van de tijd en het geld dat het interne en externe beoordelingscircus kost, kun je heel wat goede onderzoekers aantrekken.' Dat het beoordelen van onderzoekers en onderzoek veel minder omslachtig kan, weet Achterhuis uit ervaring. Ik heb jarenlang in een Vlaamse beoordelingscommissie gezeten. Daar ging het dus op z'n Belgisch, maar beter dan hier. In één ochtend deden we evenveel als waar hier drie, vier dagen in gaan zitten. Je kunt het heel snel eens zijn over welk onderzoek goed is of iets goeds kan opleveren.'

Menno van Duuren


Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.