In een reactie op de Oeso-cijfers verdedigde minister Ritzen zijn beleid dezer dagen als 'sober en doelmatig'. Tegelijkertijd erkende hij dat de lage onderwijsuitgaven van ons land 'niet zonder risico's' zijn. Hij meent dat een aantal problemen in het onderwijs de komende jaren moeilijk zonder extra geld op te lossen is.
Volgens de studentenbonden zou Ritzen nog deze kabinetsperiode de uitgaven voor onderwijs moeten verhogen. Voorzitter Christel Grimbergen van de LSVb vindt het tijd voor 'gedurfde voorstellen'. Maar haar collega Maarten Stienen van het ISO verwacht van deze minister niet veel meer.
In een discussie tussen de fractievoorzitters van de grootste partijen bleek onlangs dat het hoger onderwijs niet als eerste voor extra geld in aanmerking zal komen. En ook het rapport 'Education at a glance' van de Oeso bevestigt dat de Nederlandse problemen vooral in het basis- en voortgezet onderwijs zitten. De klassen zijn er groot, en de uitgaven per leerling laag.
Om precies te zijn: in 1993 besteedde Nederland maar 5,5 procent van zijn bruto nationaal produkt (bnp) aan onderwijs, tegen een gemiddelde van 6,2 procent in alle Oeso-landen. Het verschil zit vooral in lage uitgaven van particulieren en bedrijven. De overheidsuitgaven blijven met 4,6 procent slechts licht achter bij het gemiddelde van 4,9 procent. Maar in de politieke discussie wordt minister Ritzen aangesproken op de totale onderwijsuitgaven in ons land.
Anderzijds is de 'schoolloopbaan' van kinderen nergens langer dan in Nederland. Een vijfjarige kan hier gemiddeld 16,8 jaar onderwijs tegemoet zien. Alleen België evenaart dat. Gevolg van deze hoge onderwijsdeelname is dat ons land zeer laag scoort met de jaarlijkse uitgaven per leerling of student. Dit bedrag komt op 4050 dollar, 17 procent minder dan het Oeso-gemiddelde. Alleen het onderwijs aan kleuters (2630 dollar) en het hoger onderwijs (8660 dollar) zijn naar internationale maatstaven redelijk bedeeld.
Over de resultaten van het onderwijs geeft de Oeso wisselende signalen. Nederlandse leerlingen zijn goed in wiskunde en bètavakken. Maar het gemiddelde opleidingsniveau van de bevolking blijft wat achter bij het Oeso-gemiddelde. Het meest achtergebleven is ons land nog steeds voor wat betreft de deelname aan de beroepsbevolking. Vooral vrouwen blijven in Nederland nog bijna net zo vaak geheel of gedeeltelijk buiten het arbeidsproces als in lager ontwikkelde landen. Dat geldt ook voor hoger opgeleiden. Vrouwen op academisch of hbo-niveau verdienen in Nederland gemiddeld maar 53 procent van het inkomen van hun mannelijke collega's. Alleen Nieuw-Zeeland scoort wat dit betreft lager.