De UT werkt al concreet aan verbetering van de overgang tussen vwo en universiteit. Op dit moment lopen samenwerkingsprojecten met middelbare scholen in Hengelo, Enschede, Lochem en Groenlo. Op die scholen krijgen vwo-leerlingen, meestal in klas 5, over sommige onderwerpen op een nieuwe manier onderwijs. Eerst geeft de eigen docent tijdens de reguliere lessen een inleiding. Daarna gaan ze naar de UT, waar ze college krijgen of practicum moeten doen. Bij voorkeur wordt ook gewerkt in projectvorm. Het geheel wordt afgesloten met een verslag.
In het kader van 'Doorlopende leerwegen' is bijvoorbeeld voor scheikunde een 'Inleiding Corrosie' ontwikkeld. Corrosie is het wegroesten van metalen voorwerpen die in aanraking komen met water en zuurstof. Eerst krijgen de scholieren van hun leraar uitleg over dit elektrochemisch verschijnsel. Vervolgens gaan de leerlingen naar de UT, waar proeven worden gedaan met meer geavanceerde apparatuur dan op school aanwezig is. Daarna krijgen ze een hoorcollege, waarin een universitair docent de koppeling legt tussen de uitgevoerde proeven en het verschijnsel corrosie.
Tot slot brengen de vwo'ers een bezoek aan AKZO in Hengelo. Want de zoutproductie ondervindt het probleem van corrosie bij het indampen van pekel en daar zijn natuurlijk oplossingen voor bedacht. Over dit alles schrijven de leerlingen ieder een verslag, dat meetelt voor hun eindexamen.
Zo'n project is volgens onderwijsdeskundige Henny Kramers-Pals van CT niet alleen leuk, maar ook nuttig voor de scholieren. Ze kunnen ervaren wat studeren op de Universiteit Twente in de praktijk inhoudt. Het gaat daarbij vooral om de grotere zelfstandigheid en de grotere hoeveelheid lesstof. Bovendien krijgen ze door zo'n project een zeker zicht op het arbeidsperspectief van een bepaalde studie.
De hamvraag luidt of dit soort projecten voldoende is om de aansluiting te verbeteren. Nico Groenendijk, die vanuit de faculteit Bestuurskunde aan 'Doorlopende leerwegen' werkt, signaleerde een gebrek aan vaardigheden bij eerstejaars. Als hij naar fouten in tentamens en werkstukken kijkt, blijkt dat de studenten in het algemeen veel taalfouten maken en kretologie opschrijven in plaats van redeneringen. Ook zijn ze niet in staat voldoende afstand te nemen van een tekst, hetgeen zich uit in de verdediging van de eigen mening in plaats van het wetenschappelijke standpunt. Verder halen ze feiten en meningen en oorzaken en gevolg door elkaar. Ten slotte hebben ze moeite om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden.
Dit gebrek aan vaardigheden, van analytische, communicatieve en informatieverwerkende aard, levert problemen op bij het studeren. Maar volgens Cees Terlouw, van het Onderwijskundig Centrum is het aanvangsniveau van de universiteit niet te hoog. Het gaat er naar zijn mening veel meer om dat studenten moeten leren om te studeren.
Martin Otten, studie-adviseur bij TBK, zag daarnaast ook op het punt van het aanvangsniveau problemen. 'Ik krijg mensen binnen die dan wel geslaagd zijn, maar voor wiskunde B een zes of lager hadden. Feitelijk hebben die maar tot 60 procent van de stof begrepen.'
De UT reageert op de overgangsproblemen behalve met 'Doorlopende leerwegen'door aanpassing van het eerstejaars curriculum. De invoering van blokonderwijs zorgt voor beter hanteerbare hoeveelheden stof. Projecten leggen koppelingen tussen kennis, inzicht en toepassing en doen bovendien een beroep op de sociale vaardigheden van de studenten. Hierin verweven zit de nadruk op zelfstudie en het werken met cases, die bij verschillende vakken terugkomen. Maar Groenendijk is niet helemaal gerust op de afloop van de curriculumhervorming. Hij ziet het gevaar dat met de verblokking het probleem verschoven wordt naar de latere studiefasen of zelfs naar de eerste baan.
Ook in het voortgezet onderwijs verandert een en ander. Scholieren krijgen iets grotere hoeveelheden stof aangeboden en er wordt meer nadruk gelegd op zelfstudie. Leraren en scholen worden aangezet om te professionaliseren. Dat houdt in dat ze bereid moeten zijn om hun onderwijsaanbod af te stemmen op de vraag. Een kleine rondvraag leert echter dat scholen (nog) niet bijhouden hoe goed of slecht hun ex-leerlingen presteren op de universiteit.
Scholieren werken geconcentreerd aan de uitvoering van een experiment