Sinds augustus is de filosoof dr. Annemarie Mol voor één dag per week bijzonder hoogleraar politieke filosofie aan de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. De leerstoel is ingesteld door de humanistische stichting Socrates ter bevordering van wat genoemd wordt 'de humanistische bezinning op politiek-maatschappelijke vraagstukken als gevolg van de invloed van techniek en technologie op de samenleving'.
Annemarie Mol (1958) studeerde filosofie en geneeskunde, vrije studierichting. Als filosoof is ze sterk beïnvloed door de (post)moderne Franse filosofie. Ze studeerde in de jaren tachtig een jaar in Parijs, waar het toen mogelijk was om colleges te volgen bij zulke opwindende denkers als Michel Foucault, Bruno Latour en Michel Serres. In 1989 promoveerde ze in Groningen. Ze werkte als onderzoeker in Utrecht en Maastricht.
De nieuwe prof is moeilijk in een hokje te plaatsen. Mol: 'De traditie waar ik uit voortkom wil de traditionele filosofie liefst afschaffen. Er gebeurt onderzoek dat dicht tegen de culturele antropologie aanzit. Maar het is interessanter de filosofie te veranderen dan haar te verlaten.'
Termen
Mol beoefent wat ze 'empirische filosofie' noemt: ze pakt filosofische vragen aan - wat is ziekte, techniek, waarheid? - aan de hand van empirisch onderzoek naar medische praktijken en technieken. Centraal in haar onderzoek staan de termen waarin over de werkelijkheid wordt gepraat. Aanvankelijk lag de nadruk op de taal, later verschoof de aandacht meer naar de praktijken waarbinnen aan termen betekenis wordt gegeven.
Haar proefschrift 'Ziek is het woord niet' bevatte een semiotische analyse van de taal binnen de huisartsgeneeskunde en de geestelijke gezondheidszorg sinds de Tweede Wereldoorlog. Tegenwoordig bestudeert Mol als NWO-postdoc Ethiek & Beleid - een baan die ze naast haar UT-leerstoel doet - aan de hand van een bloedsuikerspiegelmeter voor diabetici hoe allerlei medische en sociale normen vervat zitten in medische apparatuur.
Deze aanpak verschilt grondig van de traditionele wetenschapsfilosofie en techniekfilosofie, zegt Mol. 'De wetenschapsfilosofie (bijvoorbeeld Popper) gaat over de voorwaarden waaronder ware kennis tot stand komt, en heeft een positieve houding tegenover wetenschap. De techniekfilosofie (Heidegger) is door een speling van het lot een traditie die techniek háát. Dat zijn vooral geleerden die roepen hoe vreselijk het is dat de technische kijk op de wereld de logos (rede) en de cultuur opzij geduwd heeft.'
Efficiency
In plaats van bij voorbaat positief of negatief te zijn stelt Mol liever gedetailleerde vragen. 'Zegt de techniekfilosofie bijvoorbeeld dat techniek louter gericht is op efficiency, dan is mijn reactie: hoe definieer je efficiency? Wat is de context van het woord? Hoeveel ruis is er vereist om iets te laten werken? In plaats van normatieve oordelen uit te spreken gaateen semiotisch geïnspireerd filosoof dus aan de termen morrelen.'
Vervolgens kijkt ze dan naar de 'materiële vormgeving' van het streven naar efficiency. Mol: 'Je moet taal nooit als een geïsoleerde entiteit zien. Een taal zit altijd aan praktijken vast. Zo is het gebruik van de term efficint afhankelijk van meetinstrumenten die kunnen vaststellen wat efficiënt is. De hele Tayloriaanse productietechniek is ondenkbaar zonder klok. Ook de zogenaamde vrije tijd is van klokken afhankelijk.'
Mols filosofie probeert dus in technische termen en praktijken te kruipen. 'In de techniekfilosofische canon staan logos en technè tegenover elkaar als manieren om de wereld te benaderen. Ik behoor tot een traditie die ontrafelt hoe bepaalde talen in sommige technieken wonen en omgekeerd. Ik zet niet techniek en taal tegenover elkaar, maar de ene technische en talige structurering van de werkelijkheid tegenover de andere.'
Buitenstaander
Mol wijst een globaliserende normatieve benadering van de techniek af. 'Techniek is niet goed of slecht. Iets goed of slecht vinden is de houding van een buitenstaander. Hoe dichter je bij een praktijk komt, hoe meer die zich aan grote oordelen onttrekt. Daar komen kleine oordelen voor in de plaats: voor of tegen deze bepaalde techniek. Zo'n locale normativiteit is gebonden aan een bepaalde ruimte of plek.' Mol heeft een voorliefde voor zulke geografische metaforen; het is geen toeval dat twee globes een prominente plaats in de kamer innemen. Ze doet aan 'topografie' als ze beschrijft hoe soorten kennis en techniek naast elkaar bestaan.
Parallel daaraan wil Mol ook tot andere beelden van politiek komen: de traditionele voorstelling van een overkoepelende staatspolitiek aanvullen met die van verspreide locale politieken die radicaal verschillend zijn en naast elkaar bestaan.' Technieken zijn dan politieke 'topoi', plekken. Neutraal zijn ze immers niet: 'Dat idee komt voort uit een doel-middel-denken waarbij het stellen van doelen een normatieve of politieke activiteit is, terwijl de technologie de neutrale middelen levert. Maar een technologie doet altijd veel meer dan er op de verpakking staat. Onvermijdelijk blijken er altijd bijwerkingen te zijn. De vraag is: hoe krijg je die onbedoelde effecten tijdens het ontwerpproces in beeld en wat valt er dan aan te doen?'
Telefoon
De benadering van 'constructive technology assessment' (TA) probeert deze vragen aan te pakken. Belangrijk, vindt Mol, maar ze waarschuwt dat volledige overzichtelijkheid onmogelijk is. Er zullen altijd rare onverwachte effecten blijven. 'Mensen gebruiken de dingen nu eenmaal op een creatieve manier. Zo is de telefoon ooit ontwikkeld voor het doorgeven van korte zakelijke berichten. Maar mensen die aan huis gebonden zijn, zoals huisvrouwen, gingen er langdurige intieme gesprekken mee voeren.'
TA heeft volgens Mol een 'conceptuele ruimte' gecreëerd tegenover het 'technologisch determinisme'. Het komt er nu op aan de conceptuele ruimte te creëren voor een volgende bemoeienis met techniek. 'Dat kan overigens alleen als anderen zich met TA bezighouden, dat maakt het mogelijk voor mensen zoals ik om te onderzoeken wat daar de grenzen zijn.'
In die zin is de filosofie onderdeel van een 'eindeloze beweging voorwaarts'. En dat is ook goed, denkt Mol. 'De filosofie moet bij wijze van spreken aan de frontlinie staan. Het heeft geen zin om de filosofie te bedrijven die al bestaat.' Korte stilte. Dan: 'Hmm, dat is een wel erg modernistisch beeld, daar moet ik eens iets aan doen.'
Gereedschapskist
Wat is nu het nut van dit soort filosofie? Mol: 'Daar geef ik geen eenduidig antwoord op, want dan zou ik op mijn beurt doen alsof filosofie een middel is dat een doel dient. Een goede filosofische tekst dient geen onmiddellijk doel, maar kan wel verschillende effecten hebben. Zij snijdt een veelheid van thema's aan, en schept nieuwe conceptuele ruimtes om in na te denken. Een tekst is eigenlijk een soort gereedschapskist.'
Daartoe uitgedaagd geeft Mol een voorbeeld van de grenzen van het doel-middel schema. Vroeger, vertelt ze, spoorden artsen bloedvatvernauwingen op met behulp van angiografie, dat de binnenkant van een bloedvat na inspuiting van contrastvloeistof zichtbaar maakt op een röntgenfoto. Daarna is een nieuwe diagnostische techniek ontwikkeld met minder risico's voor de patiënt. Daarbij zendt een taster ultrageluid uit dat door de bloedcellen wordt teruggekaatst. Dankzij het dopplereffect valt zo de stroomsnelheid van het bloed (en dus de aanwezigheid van vernauwingen) te meten.
Zodra de ultrageluid-techniek ingeburgerd raakte, bleek angiografie echter in de klinische praktijk nog andere doelen te dienen, aldus Mol. 'Als chirurgen een verstopt bloedvat moeten opereren hangen ze altijd eerst een röntgenfoto aan de lichtbak. Ze gebruiken angiografie als een soort operatielandkaart. De chirurgen zeiden dan ook: diagnostiseren met doppler is prachtig, maar ik wil toch ook een foto.'
Lastig
Zulke voorbeelden laten zien dat het lastig is om te voorspellen hoe het een technisch ontwerp in de alledaagse praktijk vergaat. Maar dat wil niet zeggen dat er met wat moeite niet meer over te leren valt. 'Daarom zouden ingenieurs er ook geen genoegen meer mee moeten nemen dat ze zo weinig informatie krijgen over de praktijken waar hun ontwerpen voor bestemd zijn. Ze zouden bij wijze van spreken van hun baas moeten eisen dat er een antropoloog in het ontwerpteam wordt opgenomen. Er zijn overigens een paar bedrijven die antropologen beginnen aan te trekken. Dat begon met apparaten die voor derde wereldlanden bestemd zijn, maar breidt zich nu ook uit naar software die in kantoren gebruikt moet worden', zegt Mol.
Natuurlijk gebruiken ingenieurs bij hun ontwerpen ook hun eigen achtergrondkennis van de samenleving, maar die is beperkt tot de domeinen van het leven die ze kennen. Ze zijn daardoor zelf als ideale gebruiker in hun ontwerp 'ingebakken'. De echte gebruiker - meestal iemand anders - kan echter heel andere wensen hebben. 'Mannelijke ingenieurs zijn betere keukenapparaten gaan ontwerpen sinds meer mannen zijn gaan koken. Maar hoe leer je wat het is om die keukens vanuit een rolstoel te gebruiken?'
Domein
De theoretische exercities van Mol zijn ingewikkeld. Maakt dat ze niet onbruikbaar buiten het domein van de filosofie? Nee, vindt ze, soms moet je zaken ingewikkeld maken om verder te komen. 'Dat is een taak van de filosofie. Sommigen van ons moeten het op zich nemen om complexiteit te genereren opdat vereenvoudigde denkschema's losgewrikt worden en nieuwe mogelijkheden denkbaar worden. Dat is geen geïsoleerde activiteit maar onderdeel van een proces. Een filosoof kan dat zich permitteren omdat er al genoeg mensen zijn die de moeite nemen om dingen simpel te houden.'
Niet dat Mol het soort tractaten voorstaat waarin de filosoof als een wijze vorst vanuit eenzame hoogte de wereld schouwt en voor leken verklaart. 'Ik schrijf gesitueerde teksten die niet de waarheid in pacht claimen te hebben of leidraad voor praktisch handelen willen zijn, maar die bedoeld zijn voor een bepaald publiek in een bepaalde context op een bepaald moment. Op het gevaar af dat zo'n tekst binnen tien jaar verouderd is.'
In Twente wil Mol zich vooral gaan verdiepen in de normatieve en politieke dimensie van techniek, en in de vraag wat het voor de politieke filosofie betekent dat mensen in het leven niet alleen met andere mensen, maar ook met dingen moeten omgaan. 'In de filosofie worden bepaalde zaken uitgesloten en dat is nooit toevallig. Zo heeft het subject in de traditionele filosofie wel een hoofd dat denkt, maar geen lichaam. Zo gauw je over technische artefacten gaat praten (de auto bijvoorbeeld), heb je het meteen over lichamen (die verplaatst moeten worden). Tegelijk met de techniek haal je lichamelijkheid de filosofie binnen.'
Humanisme
Het is duidelijk dat het humanisme dat het bestaansrecht en de inspiratiebron van haar leerstoel vormt, bij dit programma niet buiten schot blijft. 'Ook het humanisme zal serieus moeten gaan nemen dat mensen lichamen zijn die met technische artefacten leven. Ik zou wat dat betreft deze leerstoel als een soort katalysator willen gebruiken', zegt Mol.
De Franse filosofen waar Mol zich door laat inspireren, zoals Foucault, belijden een 'theoretisch antihumanisme' dat het traditionele humanisme beschouwt als een geseculariseerde religie die de mens ten onrechte heeft vergoddelijkt. Zo rabiaat wil ze niet zijn. 'Er is niet één humanistische traditie die ik onderuit wil halen. Er zijn veel soorten humanisme. Die liggen niet vast in een Heilig Boek, en kunnen zich dan ook vernieuwen. En dat is urgent, want de mensen komen in hun eigen dingen om.'
Welk onderwijs ze precies gaat geven, en in welke vorm, weet Mol nog niet. Ze moet eerst haar studenten wat beter leren kennen. Maar het aardige van een bijzondere leerstoel is dat je geen dwingend curriculum met eindtermen hebt. 'Ik vind het niet mijn taak om te zorgen dat studenten dingen leren die ze per se moeten weten. Ik wil ze liever prikkelen, uitdagen, helpen denken. Bijzondere leerstoelen moeten bijzondere dingen doen.'
Prof.dr. Annemarie Mol