Mr. drs. Marten Oosting (1943) is door de faculteit Bestuurskunde van de UT, met professor dr. D. Ruiter als promotor, voorgedragen voor een eredoctoraat vanwege zijn betekenis voor de bestuurskunde in Nederland en de ontwikkeling van de zogenaamde zorgvuldigheids-jurisprudentie van het door hem geleide instituut Nationale ombudsman in Den Haag. De betekenis van Oosting, die sociologie en rechten studeerde, voor de bestuurskunde vindt zijn oorsprong in het feit dat hij in het midden van de jaren zeventig secretaris was van de commissie die onder leiding van de toenmalige UT-rector magnificus Piet Zandbergen vorm gaf aan de onderafdeling, later faculteit Bestuurskunde in Twente. Voordat hij hoogleraar bestuursrecht en bestuurkunde in Groningen werd (van 1978 tot 1987), was hij de eerste onderwijsdecaan van de nieuwe faculteit. Zijn betrokkenheid blijkt ook uit het voorzitterschap van de Nederlandse Onderzoekschool voor Bestuurskunde. De wijze waarop hij daarna gedurende negen jaar het instituut Nationale ombudsman gestalte gaf, spreekt eveneens tot de verbeelding.
Het instituut is ingesteld om de burger een mogelijkheid te geven klachten over overheidsgedragingen voor te leggen aan een onafhankelijke en deskundige instantie. Het is een mogelijkheid naast andere voorzieningen, zoals de volksvertegenwoordiging en rechterlijke macht. In de Wet Nationale ombudsman (1981) is gekozen voor een vorm waarin één figuur, de Nationale ombudsman, de naar buiten herkenbare persoon is van het instituut. Als tegenwicht, aldus Oosting, van een vaak anonieme bureaucratie.
Oosting, over zijn instituut sprekend in de derde persoon enkelvoud: 'Klachten van burgers zijn signalen die kostbare informatie vormen voor het kwaliteitsbeleid van overheidsinstanties. Door zijn werk geeft de Nationale ombudsman hen, via aanbevelingen in rapporten, feedback op hun handelen. Die feedback is van groot belang omdat de overheid (en haar organen) doorgaans monopolist is op haar gebied. Het in acht nemen van de door de Nationale ombudsman opgestelde 'behoorlijkheidscriteria' draagt bij aan de rationaliteit en legitimiteit van het openbaar bestuur.
'Mijn werk als Nationale ombudsman maakt deel uit van het openbaar bestel en is een heel belangrijke controlevoorziening van een zeer groot aantal overheidinstanties. We doen onderzoek naar het functioneren van de overheid, en doen daar in normatieve zin uitspraken over. Daarin zit de verwantschap met het werk van bestuurskundigen. Die hebben ook als object het openbaar bestuur, zijn geïnteresseeerd in hoe het openbaar bestuur functioneert in allerlei facetten.'
Oosting ontwikkelde een stelsel van normen voor de beoordeling van overheidshandelen. Dat stelsel is volgens hem 'ruimer' opgezet en gaat verder dan de normatiek zoals die door de verschillende rechters wordt gehanteerd. De norm van de behoorlijkheid is het centrale beoordelingscriterium in de Wet Nationale ombudsman. Het contact van burgers met het bureau van Oosting verloopt deels telefonisch, deels schriftelijk en deels via persoonlijkeontmoetingen. Vele duizenden burgers wenden zich jaarlijks tot het bureau Nationale Ombudsman. In 1995 waren dat er ongeveer 22 duizend.
Dr. J.F. Rang was de eerste functionaris die vanaf 1 januari 1982 het ambt van Nationale ombudsman bekleedde. Oosting volgde hem in '87 op en werd zes jaar later herbenoemd voor een tweede termijn tot 1999. 'Daarna zien we wel weer verder', aldus Oosting die dan 56 zal zijn.
Hoe leuk is dit werk?
'Erg leuk en spannend. Het is heel bevredigend om te ervaren dat het mogelijk is in zeer veel gevallen en op een zeer breed terrein, problemen van burgers in het verkeer met de overheid te tackelen en tot een oplossing te brengen. Je krijgt veel reacties, het werk wordt zeer gewaardeerd. Het geeft daarnaast ook voldoening om bij te dragen aan het functioneren van de overheid. De overheid is een buitengewoon belangrijk instituut in onze samenleving, waar veel mensen vaak in belangrijke mate van afhankelijk zijn. Als een overheidsorgaan fouten maakt, is het belangrijk dat dat wordt onderkend, dat het probleem wordt opgelost, dat er compensatie wordt betaald, dat er verontschuldigingen worden aangeboden. Dat laatste lijkt wat magertjes, maar is voor de beleving van de burger buitengewoon vitaal. Maar het is ook belangrijk dat lessen worden getrokken wanneer iets verkeerd gaat, want anders blijf je voortdurend achter de gebeurtenissen aanhollen.'
Het bureau Nationale ombudsman doet aanbevelingen tot verbetering, of tot het nemen van maatregelen in de sfeer van wetgeving of voorlichting. 'Dit is dankbaar werk. Het is ook, als je dat zo mag zeggen, intellectueel inhoudelijk interessant. Dat komt omdat er ook na negen jaar, verrassend genoeg, steeds weer nieuwe problemen binnenkomen. Dat houdt je scherp.' Oosting vertelt dat hij onlangs een rapport tekende, handelend over de juridische vraag: waartoe legitimeert de last tot uitzetting (van een vreemdeling, red.). Waarmee wordt bedoeld de instructie, door of namens de staatssecetaris, aan bijvoorbeeld de vreemdelingenpolitie. Het vreemdelingenbeleid, een van de grotere onderdelen van het werk van de Nationale Ombudsman, noemt Oosting een juridisch 'vrij lastig' werkterrein. 'Uit ons onderzoek blijkt dat de last tot uitzetting niet duidelijk geregeld is in de wetgeving en dat er nogal wat raadsels zitten in de onderbouwing van het standpunt van de staatsecetaris. Het zijn zaken die we nog niet eerder zijn tegengekomen. In ons rapport hebben we dat probleem getackeld.'
Vervolgt: 'De (geruchtmakende, red.) hemofiliezaak van vorig jaar was een van de grootste van de afgelopen vijftien jaar, met een zeer ruime impact en dramatisch voor de betrokken mensen. Het ging om hemofiliepatienten die aids kregen als gevolg van het gebruik van stollingspreparaten. De preparaten waren bereid uit, in dit geval, besmet bloed. Je bent als patient, dus als burger, overgeleverd aan de betrouwbaarheid van bloed. De overheid heeft daar een bepaalde verantwoordelijkheid in, overigens niet uitsluitend. Ze had eerst, uit een soort maatschappelijke solidariteit, twintigduizend gulden per persoon toegekend. Daar kwam, door ons toedoen, twee ton per persoon bovenop. Ook in morele zin was er genoegdoening. In mijn rapport heb ik geoordeeld dat de overheid, toen de wetenschap intussen ver genoeg was gevorderd, niet snel genoeg initiatieven heeft genomen om dit soort calamiteiten te voorkomen. Dat verwijt is vrij hard aangekomen.'
Oosting is sinds 1994 president van het internationale instituut van ombudslieden (IOI). Het IOI overkoepelt de instituten van nationale ombudslieden in tachtig landen. Het kwaliteitsniveau van de Nederlandse overheid noemt hij, wereldwijd bekeken, hoog. 'Dat wil niet zeggen dat er geen dingen misgaan. Integendeel, kijk maar naar onze jaarverslagen, kijk maar naar ons werk. Maar het gaat gelukkig om een ander type problemen dan welke we tegenkomen in voormalige dictatuur-landen.'
Oosting: 'In het algemeen wordt er op een hele serieuze en constructieve manier ingespeeld op ons werk. Er is openhartigheid bij het verstrekken van informatie. Onze aanbevelingen worden voor vrijwel honderd procent overgenomen. Onze aanpak werkt ook preventief.'
De uitstraling van het instituut is daarbij erg belangrijk, erkent hij. 'We mogen niet rechtens bindend beslissen, we wijzen geen vonnis. Ik zou die bevoegdheid ook niet willen hebben, dat is juist de charme van dit vak. We willen geen zoveelste rechter worden. Als je, in bestuurskundig jargon gesproken, formeel geen macht hebt, doch wel invloed, dan is het sleutelbegrip gezag. Gezag moet je opbouwen en onderhouden, dat kost tijd. Het kwijtraken ervan gaat buitengewoon snel en dat geldt niet alleen voor een ombudsman. In het algemeen kun je stellen dat het instituut Nationale ombudsman als gezaghebbend wordt ervaren. Dat is een kwestie van gezamenlijk werk. Maar mijn eigen aandeel is daar natuurlijk niet onbelangrijk in, gezien de rol die ik hier in huis heb.'
Toen Oosting kwam werkten er vijftig mensen op het instituut, met een instroom van ergens in de drieduizend. 'Dit jaar verwerken we met bijna honderd mensen achtduizend klachten en verzoekschriften, plus daarnaast zeker vijftienduizend telefonische klachten. Al die aantallen groeien met het jaar!'. De Nationale ombudsman ontving in 1995 de meeste klachten op het terrein van: Justitie (27,4%, vooral klachten over de Immigratie- en Naturalisatiedienst); Financiën, vooral de Belastingdienst (14,4%), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (13,3%); Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, vooral de IB Groep (12,4%) en Politie (11,5%).
Zeggen die groeiende aantallen iets over het instituut of van de samenleving?
Oosting: 'Het zegt iets over de groeiende bekendheid van ons instituut in de samenleving. Het is niet zo dat Nederland opeens twee keer zo klachtbereid is geworden, dat is onzin. We zijn een vrij jong instituut, zijn regelmatig in het nieuws. Er wordt aan voorlichting gedaan. Daar bereik je, mag je aannemen, steeds meer alle hoeken van de samenleving mee.'
De nieuwsmedia, bevestigt Oosting, zijn voor ons buitengewoon belangrijk. 'Ze dragen concrete producten van ons werk uit, daar zit soms nieuwswaardigheid in, maar dat bepalen zij. Op zichzelf is het goed dat dat nieuws de burger bereikt. We spreken immers over openbaar bestuur, over het openbaarmaken van bepaalde handelingen van dat openbaar bestuur. Dat is voor een democratie heel wezenlijk vind ik. De Engelsen noemen het mobilisation of shame, dat in de krant komen met een kritisch bericht. Dat is minder leuk dan een lovend artikel, maar die laatste berichten worden minder vaak in de krant opgenomen. Wat ik maar wil zeggen is dat zo'n artikel ook als prikkel werkt naar de overheid. Die zou moeten voorkomen dat er reden ontstaat voor de Nationale ombudsman om zich kritisch uit te laten. Ik vind het prima als dat zo werkt.'
Voegt er aan toe: 'De opvatting dat de Nationale Ombudsman zelf kan bijdragen aan het verminderen van de groeiende klachtenstroom, door terughoudend te zijn in zijn voorlichting over zijn werk, wijs ik met kracht van de hand. We dienen de samenleving te informeren over het bestaan van ons instituut en zijn werk, dat is onze plicht.'
Het bureau van Oosting timmert publicitair dan ook aardig aan de weg. Sinds twee jaar schrijft Oosting in de bladen van de regionale politiekorpsen een column. 'De politie is een belangrijk onderdeel van ons werkterrein. Met zo'n artikel wil ik laten zien dat de Nationale ombudsman geen boeman is die vanuit zijn ivoren toren in Den Haag maar wat rare dingen zit te bedenken, maar met verstand over het politiewerk oordeelt.' Free publicity noemt Oosting ook de wekelijkse zaterdagmorgencolumn in de Telegraaf. 'Natuurlijk heb ik negen jaar geleden, toen de hoofdredactie me benaderde, bedenktijd genomen, maar al snel ja gezegd. Als een andere krant me had gevraagd, had ik het ook gedaan. Het is dus geen voorkeursbehandeling van de Telegraaf. Dat zou verwijtbaar zijn. We laten in zo'n column zien wat we doen.'
De Nationale ombudsman is een openbaar ambt en een van de Hoge Colleges van Staat, zoals beide Kamers en de Rekenkamer. Oosting: 'Ik ben door de Kamer benoemd en in die hoedanigheid bevoegd gezag hier in huis, zoals een minister binnen zijn ministerie. Ik hoef me geen zorgen te maken over dagelijkse personele problemen (het instituut heeft 95 medewerkers, meest vrouwen),logistieke kwesties, huisvesting, financiën en informatievoorziening. Dat is de zorg van de directeur. De inhoudelijke verantwoordelijkheid van het instituut ligt uitsluitend bij mij en de sustituut-ombudsman. We zien alle achtduizend zaken die we schriftelijk behandelen. Ieder die schrijft, krijgt binnen een paar weken antwoord. De enige eis die de wet stelt is: er moet iets op papier staan. We moeten weten wie klaagt, waarover en waarom. Van een toegezonden vodje zeggen we niet: dat moet netter. We zijn in hoge mate vormvrij -dat is een kenmerkend verschil tussen de Nationale ombudsman en de rechter-, laagdrempelig en ook gratis.'
De productgroep van de IB Groep in Groningen veroorzaakt enkele honderden klachten per jaar, vertelt Oosting. Het gaat om geschillen op het gebied van de toekenning van studiefinanciering, terugvordering, of een studieschuld die moet worden afbetaald. Er zijn veel misverstanden, die al kunnen beginnen met het verkeerd opbergen van een brief. Oosting echter: 'We merken dat de IB Groep sterk gericht is op het oplossen van problemen. Het laatste grote geschil met de IB Groep dateert al weer van een paar jaar geleden. Het ging toen over het versturen van aanmaningen bij terugvordering. De IB Groep stuurde er tot dan toe één (met als veelvoorkomende klacht: die hebben we niet gekregen). Ons advies, stuur een tweede aanmaning, volgde de IB Groep op. Sindsdien zijn de problemen vrijwel opgelost.'
De politie is een heel principieel onderdeel van zijn werkterrein, vindt Oosting, omdat het kan gaan om inbreuk op vrijheden van burgers. De politie heeft, samen met het openbaar ministerie, verstrekkende bevoegdheden en dat moet ook, want het gaat om het belang van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. 'Het is nogal ingrijpend als je strafrechtelijk wordt aangehouden, wordt gefouilleerd en in de boeien wordt geslagen. Bevoegdheden zijn er niet voor niets, maar ze mogen worden toegepast onder zeer stringente voorwaarden. Wij zien toe op de naleving van die voorwaarden.'
'Boeien', aldus Oosting, 'zijn heel vernederend en soms ook heel pijnlijk. De klacht van de conservatoriumstudent die een neurologische aandoening kreeg aan een van de polsen, als gevolg van niet-vergrendelde boeien, heeft uiteindelijk geleid tot tachtig mille schadevergoeding. In ons rapport noemen we overigens geen bedrag, dat is een kwestie van overleg tussen partijen. De bevrediging van ons werk staat absoluut niet in verhouding tot de hoogte van het toegekende bedrag', verzekert hij.