In het begin juli vastgestelde concept borduurt het College voort op de al in twee eerdere notities ingeslagen weg. De bestuursstructuur van de UT moet veranderen omdat de universiteit anders onvoldoende in staat zou zijn adequaat in te spelen op externe ontwikkelingen. Die leiden er met name toe dat de concurrentie in het hoger onderwijs toeneemt. Het streven is daarom op alle niveaus van de UT een 'externe gerichtheid' te realiseren.
Sleutelwoorden hierbij zijn diversificatie van het opleidingenaanbod, profilering door 'toponderzoek' op een beperkt aantal gebieden en een organisatie die snel in kan spelen op een veranderende 'vraag'. Hiervoor acht het College een platte organisatiestructuur noodzakelijk. Dat betekent een hergroepering van de disciplines in een beperkt aantal faculteiten. Daarbinnen zijn opleidingsdirecteuren en instituutsdirecteuren verantwoordelijk voor het onderwijs respectievelijk het onderzoek op een bepaald gebied. Medewerkers van een faculteit krijgen een 'taakstelling' in een of meerdere instituten of opleidingen. De faculteiten worden geleid door een 'beroepsdecaan' die het CvB benoemt, maar het CvB bepaalt hoeveel middelen naar welke opleidingen en instituten gaan. Het topbestuur van de UT zou uit drie personen moeten blijven bestaan. Hiervan moet er echter één de eindverantwoordelijkheid gaan dragen.
Wegens de vakantie zijn de eerste reacties nog wat beperkt. Maar duidelijk is dat het College niet alle handen op elkaar krijgt. U-raadsvoorzitter N. van Eck: 'Het stuk ademt de geest van de Nederlandse republiek in de achttiende eeuw. Men wil een regentenstructuur. Aan inspraak heeft men een hekel. Men denkt een universiteit erg centralistisch te kunnen besturen. Dat wordt hommeles.'
Ook KPS-fractievoorzitster Merei Wagenaar is niet blij met het stuk. Vooral het voorstel voor een OR en een SR in plaats van een medezeggenschapsraad waar medewerkers én studenten zitting in hebben, verraste haar. Volgens Wagenaar bleek op de 'strategische conferentie' in mei over de bestuursstructuur dat voor een OR nauwelijks voorstanders waren. Bovendien constateert zij dat ook de clustering van faculteiten een heikel punt is. Vraag is of daarmee in feite niet een extra bestuurslaag wordt gecreëerd, waardoor de communicatieproblemen tussen 'top' en 'werkvloer' alleen maar verschuiven.
Decaan H. de Jong van de faculteit Bestuurskunde is blij dat het College nu een procedure heeft gestart die er op is gericht een draagvlak voor de bestuurshervorming te creëren. Over de concrete plannen is hij terughoudend. 'Ons bestuur heeft niet zoveel problemen met veranderingen, maar wel met de betekenis van de voorstellen voor de faculteiten. Belangrijkste punt is het voorstel te komen tot twee of drie faculteiten. Dat betekent dat in de naamgeving wordt afgeweken van de traditionele disciplines. Dit is in afwijking van wat buiten Twente gebeurt.' De Jong maakt zich bovendien grote zorgen over de samenhang tussen het onderwijs en het onderzoek in de nieuwe structuur. De keuze voor een OR en een SR vindt hij een opvallend punt, omdat het College studenten niet alleen als cliënten, maar ook als'professionals in spe' beschouwt.