Raadsel: waar blijven de nieuwe eerstejaars?

| Redactie

In deze rubriek wisselen gastauteurs elkaar, op uitnodiging van de redactie, af. Deze week prof. dr. F. van Vught, hoogleraar Bestuurskunde en directeur van het CSHOB. De schrik slaat de Nederlandse universiteiten om het hart: opnieuw tien procent minder eerstejaars! Maar de vooraanmeldingscijfers zijn glashelder: bij de aanvang van het academisch jaar 1996/1997 zullen opnieuw bijna 3000 nieuwe st

In deze rubriek wisselen gastauteurs elkaar, op uitnodiging van de redactie, af. Deze week prof. dr. F. van Vught, hoogleraar Bestuurskunde en directeur van het CSHOB.

De schrik slaat de Nederlandse universiteiten om het hart: opnieuw tien procent minder eerstejaars! Maar de vooraanmeldingscijfers zijn glashelder: bij de aanvang van het academisch jaar 1996/1997 zullen opnieuw bijna 3000 nieuwe studenten minder aan de ingangspoorten van de universiteiten staan dan het jaar daarvoor. De Universiteit Twente wordt het hardst getroffen; de voorspelde daling van het aantal eerstejaars is bij ons maar liefst 26%. Wageningen en Maastricht laten een lichte stijging zien (van respectievelijke 1 en 2%); Eindhoven blijft constant; behalve Twente zijn ook Utrecht (minus 17%), Nijmegen (minus 14%) en Delft (minus 13%) duidelijke verliezers.

Bij de hogescholen lijkt er weinig aan de hand. Vorig jaar steeg daar het aantal nieuwkomers nog met een half procent (terwijl het bij de universiteiten toen ook al met 10% daalde); voor het komende schooljaar wordt in het HBO dezelfde instroom verwacht als in 1995/1996.

De bewindslieden van OC&W zijn ook verrast. Aanvankelijk leek dat vooral een aangename verrassing te zijn. Opnieuw zo'n forse daling van de instroom in het WO is voor hen immers een mooie meevaller, die de kersverse beleidsdoelstelling van het nieuwe hoger onderwijs- en onderzoekplan (HOOP) onverwacht snel realiseerbaar zal gaan maken. In augustus 1995 verklaarden minister Ritzen en staatssecretaris Nuis (in het concept-HOOP) dat het aantal studiejaren in het WO in het academisch jaar 2000/01 met 40.000 zou moeten zijn gedaald. Tot aan dat HOOP werd nog gerekend met een groei van het aantal studiejaren (van ongeveer 35.000). De beperkte financiële ruimte dwong onze bewindslieden echter om die groei beleidsmatig om te buigen in een - vooral door efficiëntieverhogende maatregelen te realiseren - afname.

Opnieuw zo'n forse daling van het aantal eerstejaars bij de universiteiten is voor Ritzen en Nuis dus een onverwachte meevaller? Nee, toch niet. Want bij nader inzien is men bij OC&W wat nerveus geworden. Is deze daling in de instroom in het WO niet erg groot? En wat betekent de dalende tendens eigenlijk voor de doorstroming vanuit het middelbaar onderwijs naar het WO? Je ziet Jo Ritzen bijna van schrik verstijven: 'Het zal toch niet zo zijn dat de daling vooral te vinden is bij de jongeren uit de zwakkere regionen in de samenleving?'

Waar zijn de nieuwe eerstejaars gebleven? Waarom gaan ze wel naar het HBO en niet naar het WO? En waarom lijken ze ineens massaal de Universiteit Twente de rug toe te keren?

Vragen die niemand kan beantwoorden. De minister heeft een onderzoek toegezegd, maar ik betwijfel of dat meer zal opleveren dan de speculaties die nu ook al mogelijk zijn. Hieronder formuleer ik een paar van die speculatieve overwegingen.

Uiteraard is er sprake van een demografisch effect. Er zijn eenvoudigweg minder VWO-abituriënten. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft becijferd dat, als in de komende jaren de participatiegraad in het hoger onderwijs constant zou blijven, er tot aan de eeuwwisseling een aanzienlijke daling van het aantal studenten zou optreden (geprognosticeerde daling tot aan het jaar 2000: 7%). Echter, vanaf het jaar 2000 zou het aantal studenten weer gaan stijgen; tussen 2005 en 2010 zou het zelfs boven het volume van 1992 komen, waarna het zou blijven toenmen. Het demografische effect is dus tijdelijk. Bovendien geldt dat de assumptie van de gelijkblijvende participatiegraad conservatief mag worden genoemd; bij een stijgende participatiegraad is het demografisch effect minder extreem. Niettemin biedt het demografisch effect een gedeelteijkeverklaring voor de huidige teruggang van het aantal eerstejaars in het WO. Schattingen door het CSHOB laten overigens zien dat het demografische effect niet meer dan 20 à 25% van de daling van het aantal eerstejaars verklaart.

Er is dus meer aan de hand. In de NRC van begin februari wees Hendrik Spiering er terecht op dat de universiteiten vooral worden getroffen door de beslissing van de minster (in 1991) om het 'stapelen' tegen te gaan. De generatie HBO-studenten die in 1991 is gaan studeren, (en die dus in 1995 voor het eerst afstudeerde) stroomt niet langer door naar het WO. Resultaat: 1450 minder eerstejaars in het WO in 1995, hetgeen bijna de helft is van het aantal 'missende' eerstejaars.

Daarnaast lijkt er sprake te zijn van een geringere belangstelling bij VWO-abituriënten voor een universitaire studie. Het blijkt dat (in 1995) het aantal VWO-gediplomeerden dat naar de universiteiten gaat is gedaald van 55,3 naar 63,4%, hetgeen ongeveer een kwart van de daling van het aantal eerstejaars verklaart. Verwacht mag worden dat met name het aantal 'parkeerstudieplaatsen' is afgenomen. Het nieuwe studiefinacieringsregime ontmoedigt VWO-ers om, bij uitloting voor een numerus clausus studie, tijdelijk aan een andere studie te beginnen. Ook zou kunnen gelden dat VWO-ers in het geval dat zij twijfelen over een te kiezen studie, uiteindelijk het HBO verkiezen boven het WO. De strakkere studiebegeleiding en een helderder werkgelegenheidsperspectief zouden daarbij wel eens van cruciale invloed kunnen zijn.

Een zeker demografisch effect, een flinke afname van het aantal stapelaars, alsmede een afnemende belangstelling bij VWO-ers; dat lijken de belangrijkste verklaringen voor de forse daling van het aantal eerstejaars in het WO. Resteert de vraag waarom de Universiteit Twente zo ernstig wordt getroffen.

In elk geval is er bij ons sprake van een soort 'inhaaleffect'. Twee jaar geleden, toen de daling van het aantal eerstejaars al was ingezet, boekte de UT nog een stijging van 8%. Nu zijn wij de grootste verliezer. Daarnaast zou eens nagegaan kunnen worden hoe gevoelig onze universiteit is voor de drie verklarende factoren die hierboven zijn genoemd: wat betekent het langzaam verdwijnen van de 'stapelaars' voor de UT? Hoe zit het met de demografische opbouw in ons wingebied? Hoe reageren de VWO-gediplomeerden op ons studie-aanbod, en wat is de concurrentie vanuit het HBO?

Uiterst relevante vragen voor een universiteit die er prat op gaat aan strategische beleidsplanning te doen, lijkt mij zo...

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.