Schaareman maakte in zijn verslag 'Maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de composthoop' een reconstructie en analyse van het onderzoek naar biodegradeerbare polymeren aan de UT. Hij rafelde de geschiedenis die in 1989 begon uiteen in tien cruciale beslissingen en onderzocht of daarbij rekening was gehouden met de maatschappelijke effecten van wetenschappelijk onderzoek (MEWO).
Voor twee beslissingen kregen de CT-onderzoekers van Schaareman een plusje, één keer een plusmin. De meest in het oog springende conclusie: 'Maatschappelijke relevantie blijkt geen hoofdmotief voor de opstart of de stabiliteit van het onderzoek naar biodegradeerbare polymeren voor milieugerichte toepassingen. Het fungeert hooguit als nevenmotief.'
Het onderzoek van Biomedische Materiaaltechniek is in 1992 opgenomen in het programma 'Polymer products and waste management' (POWAM). Dit is een samenwerkingsverband van het Centrum voor Schone Technologie en Milieubeleid, Chemische Technologie, Technische Bedrijfskunde en Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Bij zeven UT-projecten wordt gekeken of deze 'een bijdrage leveren aan mogelijke oplossingen voor het urgente probleem van maatschappelijk en ecologisch gebruik van polymeren'. Het afstudeerverslag van Schaareman werd begeleid door ir. Martijntje Smits (WMW).
Behoefte
De twee plusjes (en de plusmin) betekenen niet per se dat Biomedische Materiaaltechniek het slecht heeft gedaan. Uit het verslag van Schaareman blijkt vooral dat sturing van wetenschappelijk onderzoek afhankelijk is van variabelen die onderling maar moeilijk vergelijkbaar zijn. Zo zijn wetenschappelijk succes, mogelijkheden tot financiering, en samenwerking met de grote chemische industrie belangrijke aspecten.
Het afwegingsproces voor het volgen van een bepaalde onderzoekslijn is complex en ondoorzichtig. Hierdoor onstaan makkelijk verkeerde percepties. 'We hebben de behoefte aan biodegradeerbare materialen in het begin niet 100 procent goed ingeschat', zegt Dijkstra. Hij schrok dan ook van de achtergrondstudie die AIO Henk Stapert in 1993 uitvoerde. De studie wees uit dat er van een duidelijke maatschappelijke behoefte aan biodegradeerbare polymeren voor milieutoepassingen helemaal geen sprake was.
Dijkstra: 'Een onderzoeker is snel gefixeerd op de inhoudelijke kant van het werk. Voor een deel is dat terecht. Het vereist veel concentratie en doorzettingsvermogen om te komen tot een goed onderbouwd wetenschappelijk resultaat. Als onderzoeker word je daar uiteindelijk op afgerekend. Anderzijds mag je van een wetenschapper meer verwachten dan de obligate inleidende regels over maatschappelijke relevantie die hij of zij, nadat het onderzoek in de betrekkelijke luxe van het laboratorium is afgerond, toevoegt aan de wetenschappelijke publicatie in het vaktijdschrift.'
Deskundigen
Wetenschappers zouden zich meer in de breedte moeten verdiepen op hunonderzoeksterrein. Dijkstra zelf beleefde veel plezier aan een uitzending van Noorderlicht (VPRO) over biodegradeerbaar plastic op basis van zetmeel. Verschillende woordvoerders met evenveel verschillende standpunten passeerden de revue: de boer die aardappelen verbouwt en zetmeel levert, de industrieel die zijn productieproces moet aanpassen, de milieubeweging, de inzamelaars van 'gewoon' plastic dat vervolgens wordt verbrand.
Dijkstra: 'Onderzoekers kunnen veel leren van goede wetenschapsjournalisten, maar ik ben er niet voor om een nieuwe groep deskundigen te introduceren. Ik zie meer in een fris debat tussen de wetenschappers zelf. Het POWAM-programma geeft goede instrumenten om de maatschappelijke aspecten daarin mee te nemen. Op basis daarvan kunnen de onderzoekers best zelf beslissen welke onderzoekslijn ze in de toekomst zullen volgen.'
Ook een goede inschatting van de wensen van de industrie blijft noodzakelijk. Voor het milieugerichte onderzoek van Biomedische Materiaaltechniek toonde de Nederlandse industrie tot nog toe weinig belangstelling. De industriëlen zijn terughoudend want gefixeerd op bulkmaterialen op basis van de bekende stoffen. Nieuwe materialen vragen een switch naar een nieuw productieproces wat enorme investeringen met zich meebrengt. Volgens Dijkstra concentreerde de onderzoeksgroep zich op de ontwikkeling van nieuwe materialen uit goedkope grondstoffen welke biologisch afbreekbaar zijn. Hierbij zijn een paar goede resultaten behaald die een verdere productontwikkeling mogelijk maken, aldus Dijkstra. Volgens Schaareman richtte het onderzoek zich te eenzijdig op het gangbare PET (polyetheen) en werd de ontwikkeling van nieuwe materialen teveel geblokkeerd.
De hoop van Dijkstra is momenteel gevestigd op contacten met de Duitse chemiereus Bayer. Ook over een vervolgfinanciering van de Stichting Toegepaste Wetenschappen (STW) is hij positief ('om Nederlandse bedrijven toch te interesseren'). Verder is Dijkstra overtuigd van het belang om dicht bij eigen leest te blijven. De ontwikkeling van materialen die voor een langzame, regelmatige afgifte van pesticiden of mest kunnen zorgen lijkt daarbij een goede mogelijkheid. Dijkstra: 'Er ligt daar een grote overlap tussen de milieutoepassingen en biomedische toepassingen. Op dat laatste gebied hebben we onze sporen intussen verdiend'.