De reorganisatie is volgen rector Van Vught nodig om de internationale concurrentie op de kennismarkt het hoofd te kunnen bieden. 'We moeten het onderzoeksprofiel van de UT versterken. Onze onderzoeksscholen hebben in de eerste fase van de dieptestrategie niet gescoord. In 2000 krijgen we een tweede kans. Die moeten we pakken.'
Het doel van de zogenaamde dieptestrategie is om ten hoogste tien Nederlandse onderzoeksscholen uit te bouwen tot centra van internationale topkwaliteit. Universiteiten dienen bij het ministerie van OC&W voorstellen in, die door voornamelijk buitenlandse deskundigen worden beoordeeld. De geselecteerde instituten mogen per jaar vijftig miljoen gulden extra verdelen.
Eind 1997 kwam de Twentse onderzoeksschool MESA niet in aanmerking voor de dieptestrategie. Maar omdat er in 2000 opnieuw een selectieronde plaatsvindt, lanceerde de UT het 'tweedefasespeerpuntenbeleid'. Vier technische onderzoeksscholen krijgen extra geld om excellente onderzoeksprogramma's op te zetten. MESA doet dat op het gebied van en materiaal- en nanotechnologie, BMTI is gespecialiseerd in biomedische technieken, CTIT verricht telematica-onderzoek en PIT zit in de procestechnologie.
'De clustering is een afgeleide van het speerpuntenbeleid', aldus Van Vught. 'Kunnen we door faculteiten rond onderzoeksscholen te concentreren onze onderzoekspositie versterken? Dat is de vraag waar het om gaat.'
Eén van de voorstellen die de rector tijdens de vergadering met de decanen presenteerde behelst de faculteiten EL, TN en CT. Van Vught: 'Stel: MESA gaat fuseren met het Centrum voor Materiaal Onderzoek (CMO). EL, TN en CT zijn het meest bij de twee instituten betrokken. Misschien creëer je door die faculteiten te clusteren inhoudelijke synergie.'
Het college van bestuur hanteert voor de clustering overigens geen 'knutselbenadering'. 'We gaan geen faculteiten of onderzoeksgroepen opknippen om ze vervolgens heel ergens anders neer te zetten', aldus Van Vught. 'Dat is tegen de doelstelling. Het gaat om de clustering van hele faculteiten. Alleen daardoor creëer je meer samenhang.'
Voor kleine onderzoekgroepen die excellent presteren en die voor de UT van strategisch belang zijn heeft het CvB de 'pocket-status' uitgevonden. 'De speerpuntinstituten krijgen extra geld', vertelt Van Vught. 'Dat geld komt niet uit het onderwijsbudget. Daarvoor vinden we onderwijs te belangrijk. Dus moeten we het wel bij ander onderzoek vandaan halen. Kleinere of grotere groepen die niet zo erg goed zijn moeten budget inleveren. Alleen groepen met een pocket-status komen in aanmerking voor extra geld.'
De faculteiten voor maatschappijwetenschappen (TO, T&M, BSK en WMW) zoeken nog naar aanknopingspunten voor één of meer gezamenlijke speerpuntinstituten. Een portfolio-analyse die op dit moment wordt gehouden moet komend voorjaar concrete voorstellen opleveren.
Los van de discussie over de speerpuntinstituten vindt er ook overleg plaats over de toekomst van de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Van Vught: 'Het is waarschijnlijk dat de huidige opzet van de faculteit zijn langste tijd heeft gehad. Erwin Seydel, decaan van WMW, praat al een poosje met Toegepaste Onderwijskunde, Bestuurskunde en Technische Bedrijfskunde om te kijken of zijn faculteit niet met één van die faculteiten kan fuseren. Dat proces heeft al een zekere voortgang en staat los van de gesprekken over de toekomst van het onderzoek op de UT.'