Duurzaam bouwen kan beter

| Redactie

Eind jaren '80 besloot de overheid dat er duurzamer gebouwd moest worden. Een brede doelstelling die vertaald kan worden naar zonneboilers en stadsverwarming, maar ook naar het wonen in 'ecologische tuinen'. Daarbij verschillen meningen en belangen van de bij het bouwproces betrokken partijen vaak. Vandaar dat er volgens Bart Bossink voortdurend sprake is van 'doelaanwas' en 'doelerosie'. Bezielde en flexibele leiding, liefst vanuit de gemeente, en een grotere inbreng van de kopers acht hij dan ook dringend gewenst. Bossink, uitvoerder van beroep, promoveerde onlangs bij CT&M.

'Hoewel het duurzaam bouwen al een tijdje belangrijk wordt gevonden, voelden de verschillende overheden aan hun water dat het op projectniveau nog een stuk beter kon. Vandaar dat de provincies Gelderland en Overijssel en de gemeentes Almelo, Hengelo en Enschede het initiatief tot dit onderzoek namen.' Bossink stelde het bouwproces op wijkniveau centraal. 'Dat bouwproces is een samenspel tussen de verschillende belanghebbenden, zoals aannemers, architecten, projectontwikkelaars, gemeente en rijksoverheid. De gemeente geeft de opdracht een bepaald stuk grond te ontwikkelen, en draagt de zorg voor stedenbouwkundige ontwikkeling, wegen, riolen en dergelijke. Die gemeente haalt er in de regel allerlei adviseurs bij, en vaak ook meerdere woningontwikkelaars, die voor eigen risico de huizen bouwen. Het bouwproces zoals ik dat bestudeerde, eindigt als de werkelijke bouw begint.'

Theorie

Omdat er nog maar weinig theorie voorhanden was besloot Bossink allereerst één project uitgebreid te volgen, te kijken wat hij daarbij tegenkwam en welke theorie daar zinnig op toegepast kon worden. Bossink: 'Drie jaar lang volgde ik de ontwikkeling van de plannen voor de wijk Oikos in Enschede. Ik was bij alle belangrijke vergaderingen, bekeek de ontwerpen op stedenbouwkundig- en woningniveau en interviewde mensen als de gemeentelijke projectleider, architecten en vertegenwoordigers van de woningontwikkelaars. Vervolgens toetste ik de belangrijkste conclusies in gesprekken met de belangrijkste betrokkenen bij vijf andere nieuwbouwwijken. Daar bleken in grote lijnen dezelfde processen gespeeld te hebben.' Hij constateerde het bouwproces het beste gezien kan worden als een voortdurend onderhandelingsproces waarbinnen de betrokkenendeels samenvallende, deels tegenstrijdige belangen hebben. Bossink: 'Alle betrokkenen willen natuurlijk graag dat het lukt, dat er binnen de geplande termijn huizen staan die vlot verkocht kunnen worden. Dat is het gemeenschappelijk belang. Maar daarbij wordt voordurend onderhandeld over inspanningen en beloningen, liefst wil men een hoge beloning voor een lage inspanning.' Het lijkt voor de hand liggend, maar dat geldt in mindere mate voor het logische vervolg: 'Daarna volgt, om me tot het onderdeel duurzaam bouwen te beperken, een voortdurend proces van doelerosie en doelaanwas. Aan de ene kant is men huiverig voor DUBO-innovaties die extra inspanningen eisen en de kopers misschien afschrikken, maar aan de andere kant komen er ook doelen bij.' Als voorbeeld noemt Bossink de plannen voor Oikos. In eerste instantie verzorgde een stedenbouwkundig bureau twee plannen, één met traditionele kavels en één verdergaand plan met de huizen verstrooid door een ecologisch tuin.

Bossink: 'Ambtenaren van de gemeente vreesden dat de huizen uit plan twee niet goed zouden verkopen, en uiteindelijk koos men er voor plan ÚÚn verder uit te werken en daar enkele elementen uit plan twee in te integreren. Doelerosie dus. Maar de betreffende stedenbouwkundige wilde graag duurzaam bouwen, en ontwierp een plan waarin meer DUBO-snufjes waren opgenomen dan eerder afgesproken was. Doelaanwas. Vervolgens kregen de woningontwikkelaars weer hun twijfels en wilden er bij de gemeente op aandringen het plan te herzien zodra zou blijken dat de 'tuinwoningen' minder zouden verkopen.'

Leiderschap

Het voorbeeld maakt ook duidelijk, waar de doelaanwas vandaan komt. Bossink: 'Naast de theorie over onderhandeling bleek de leiderschapstheorie relevant. Omdat de DUBO-doelen vaak niet helder zijn, en van te voren niet goed te plannen zijn, is het belangrijk dat er één of liefst meerdere flexibele leiders opstaan. Die moeten voorop gaan in het ontwikkelen van nieuwe doelen en in staat zijn om de anderen van het belang daarvan te overtuigen. Bij Oikos waren die stedenbouwkundige en de gemeentelijke projectleider zulke leiders, volgens mij is het een rol die "natuurlijk" het meest bij de gemeentelijke projectleider hoort.'

Dat laatste is volgens Bossink een knelpunt. Bij de gemeentes lopen te weinig van dergelijke leiders rond, en de structuur van waaruit de gemeentelijke projectleiders moeten werken maakt het voor hen ook niet makkelijker om die rol op zich te nemen. Bossink: 'De meeste gemeentelijke projectleiders bezitten om te beginnen niet voldoende vaardigheid in het onderhandelen. Vaak zijn ze zich er nauwelijks van bewust dat het om een onderhandelingsproces gaat, of van hun positie in dat proces. Daarbij werken ze in een gemeentelijkestructuur, waarbinnen ze nauwelijks of niet op het realiseren van DUBO-doelen worden afgerekend. Want de gemeentelijke afdelingen werken vaak langs elkaar heen, en zijn vaak niet in staat een samenhangend beleid te ontwikkelen. Het merkwaardige daarbij is dat al lang en breed bekend is hoe dat moet, onder andere door regelmatig overleg tussen de verschillende gemeentelijke afdelingshoofden en de projectleider. Ik concludeer dan ook, dat er veel meer DUBO-doelen gerealiseerd kunnen worden dan nu het geval is.'

Daarbij breekt Bossink een lans voor de in het bouwproces vrijwel vergeten groep die tenslotte alles moet betalen, de toekomstige bewoners. Bossink: 'Het merkwaardige is, dat de klant helemaal niet betrokken wordt in dat hele bouwproces. Die kan uiteindelijk alleen maar ja of nee zeggen. De centrale overheid kan er aan werken dat kopers sterker DUBO-kwaliteitsbewust worden. Dat is belangrijk, want dan betaalt die klant er ook liever voor, waardoor ook de woningontwikkelaars en andere partijen weer eerder over de streep getrokken kunnen worden. Als een koper bijvoorbeeld weet dat het in een glazen serre in de lente en de herfst bijzonder aangenaam toeven is, en dat die serre er ook voor zorgt dat je flink wat energie bespaart, zal die koper daar sneller voor willen betalen.'

Daarnaast moet de koper volgens Bossink eerder betrokken worden bij het bouwproces, waardoor meer koperswensen gerealiseerd kunnen worden. 'Gecombineerd met goede voorlichting over het duurzaam bouwen zal dat helpen voorkomen dat DUBO-voorzieningen als opties worden aangeboden zodra het budget ook maar even overschreden dreigt te worden, zoals nu vaak het geval is.'

Bossink, B.A.G. (1998) Duurzaam bouwen in interactie; doelontwikkeling in de woningbouw. Universiteit Twente. ISBN: 90-36511844.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.